Buurtmaken in Didam anno 1771

04-01-2015 12:09
Hoe het “buurtmaken” in Didam anno 1771 uitliep op een drama.
door J. B. Smit

Inleiding.
De “hoge heerlijkheid Didam” behoorde tot de bezittingen van de heren Van den Bergh In 1338 werd Frederik, heer Van den Bergh, door de bisschop van Utrecht beleend met het gericht en de heerlijkheid in het kerspel Didam. In 1456 kocht Willem van der Leck, heer Van den Bergh, het huis en slot met voorburcht van Vincent, graaf Van Meurs. (1)
De hoge- en lage jurisdictie (rechtspraak) werd namens de heren Van den Bergh uitgeoefend door de drost (richter), een advocaat-fiscaal en een landschrijver. Het gericht bestond uit de drost en twee keurgenoten, meestal bijgestaan door een “ommestand”, veelal vooraanstaande inwoners die dus dienst deden als een soort “jury”. (2)

Frans Voogt contra Jan Bosvelder.
Op 27 februari 1771 was Frans Voogt in “het buurschap den Dijk” neergestreken om het beroep van “afdekker en armenjager” te komen uitoefenen. Hij moest plannen hebben gehad om zich hier langere tijd te vestigen, want hij kocht al vrij spoedig een woning. Hierom wenste Voogt, geheel volgens traditie, “buurt te maken” en nodigde hiervoor Jan Bosvelder, Jan Gudde (Godden) en Albert van Litz uit.
Het pakte echter anders uit dan hij zich had voorgesteld. Volgens een getuigenis van zijn broer voor richter Georg Wilhelm von der Portz, was “een ijselijke ruzie en ravage” het gevolg. De zaak dreigde zelfs volledig te escaleren toen het eerder genoemde trio ondanks de vriendelijke verzoeken en vermaningen van Frans Voogt slechts doorging met “tieren en schelden”.
In huis werd: “De tinnen kom met drank plat tegen de grond gesmeten” en “Hadden zij zich naast elkander met de rugg teegens de muur gestelt”.
Volgens Bernard Voogt werd zijn broer Frans compleet in de verdediging gedrongen, zeker toen Jan Gudde thuis een “snaphaan” (geweer) had gehaald en tweemaal door het huis had geschoten. Op dat moment werd Frans Voogt van achteren aangevallen door “de capitein van de boerenjongens”, Jan Bosvelder, en kon hij niets anders dan heel snel een “nertsvanger”(=lange stok met haak) die boven de deur hing, pakken en zich hiermee verweren, zodat Jan Bosvelder aan het hoofd werd geraakt. Jan Bosvelder leefde na dit ongeval nog zes dagen, maar door onachtzaamheid, zelf zijn dood veroorzaakt, aldus Bernard Voogt die hierom als “conjuncta pesona” om vrijspraak pleitte voor zijn moord beschuldigde broer.
Von der Portz ging, zoals gebruikelijk, niet over één nacht ijs en riep meerdere getuigen op.

De volgende personen moesten daarom voor de richter verschijnen: Oswald Egberts (47 jaar), Wilhelmina Verheij (44 jaar), Willem Janssen ( die naar zijn zeggen “in de dertig jaaren was), Hermina ten Brink (31 jaar), Liesebeth Luthers (20 jaar), Jan Rosmulder (g.g.) en Elsken Evers (50 jaar ).De laatste was huisvrouw van Cobus Rosijn.
Allen verklaarden in het huis van Frans Voogt in “het buurschap Dijk” te zijn geweest vanwege het “buurtmaken”, rond 4-5 uur in de namiddag. Hierna verklaarden zij dat Frans Voogt zelf had gezegd ….om Gods wille, ik u satt te soepen geeven, tot morgenvroeg”.
De zus van Jan Bosvelder had haar broer meerdere malen gevraagd mee naar huis te gaan, maar deze had geweigerd. Vooral Jan Gudde had vaak geroepen: “De weever (F. Voogt) en het wijf van de filder moeten het huis uit…”
Op de vraag van de richter of de vrouw van Jan Gudde met een hand onder haar rok een “sackpistool” vasthield, aarzelden de getuigen…
De volgende vraag betrof het voorval of Jan Gudde onder een ijselijk geraas had uitgeroepen:
“Ik zal dat weevers-wijf aan stukken slaan! “
De getuigen waren het wel eens met het razen, niet met de uitspraak.  Toen J. Gudde en A. van Litz dreigementen hadden geuit aan het adres van Frans Voogt, door te zeggen:
… Goddomij, laat iemand de capitein eens aanraken”, was deze voor de deur gaan staan met de “nertsvanger” in zijn hand. Richter von der Portz wilde nu weten of Frans Voogt Jan Bosvelder daarmee een klap had gegeven? Ook deze gebeurtenissen hadden de getuigen niet gezien, net zo min als de slag op het hoofd van Bosvelder.

Ook de tweede groep getuigen: Harmen Maassen, Garrit Raassink (omrent 50 jaar), Derk Wassink (50 jaar), Derk Boerboom (in de 60 jaar), Hendrik van Raaij (50 jaar) en Waander Raasink ( 36 jaar), uitte geen belastende verklaringen in het nadeel van Frans Voogt.
De kwestie won aan duidelijkheid, door de uitlatingen van Henricus Seegers, medicus doctor en Wilhelm Lenartz, chirurgijn, die na een “inspectine anatomica” van het dode lichaam van Jan Bosvelder, ernstig hersenletsel hadden geconstateerd door een slag van een soortgelijk “wapen”.
Toen op 5 maart 1771 Jan Bosvelder kwam te overlijden en de drossaard aan de tweede groep van getuigen vroeg of er zich nog wraakacties hadden voorgedaan, meende men slechts de zoon van Jan Gudde te hebben gezien in de buurt van het huis van Frans Voogt, met “een groot broodmes in zijn hand” en dat er schoten hagel waren gelost. Dit laatste kan kloppen, want glazenmaker Ambrosius Schaars had de volgende ochtend de door “…hagelscherven vernielde stukken glas meegenoomen”.
Tot slot had richter von der Portz, chirurgijn Franciscus Bekker opgeroepen, omdat Bekker in de nacht van 27 op 28 februari 1771 er bij was gehaald om te kijken hoe het met de gewonde Jan Bosvelder was. Deze chirurgijn constateerde “ een houw aan de linkerzijde van het hoofd”, maar Bosvelder had nog wel “een pijp gerookt en suure kool met spek gegeten…”

Besluit
De uitspraak over deze kwestie is niet teruggevonden in het bronnenmateriaal. Vreemd is dat niet, want een zgn. “open einde” kenmerkte bijna alle criminele procesdossiers stammend uit dit archief, ten tijde van “de hoge heerlijkheid” (3)
Maar kreeg Bernard Voogt dan alsnog gelijk en werd zijn broer vrijgesproken? Deze vraag kunnen we niets anders als met voorzichtig “ja”te beantwoorden.

De getuigenverklaring laten namelijk zien dat Frans Voogt er het nodige aan had gedaan om de gemoederen te sussen en aan “pure” zelfverdediging deed. Dan rest ons nog het beantwoorden van het motief van de drie eerder genoemde heren.
We kunnen dit proberen te ontrafelen door te verwijzen naar het beroep dat Frans Voogt eigenlijk kwam uitoefenen in “het buurschap Dijk”: optreden tegen landlopers en vreemdelingen, men zei toen letterlijk “armenjagen”. Dat er in het proces-verbaal van toen ook wordt gesproken over “Weever”, is te verklaren, omdat het in die tijd gebruikelijk was meerdere beroepen uit te oefenen. De “Dikke van Dale” geeft als betekenis van het woord “afdekken”: villen. Dit past in het verhaal. Immers, het beroep van Frans Voogt werd aangeduid als “afdekker” of “vilder”, wat inhield het villen van levende dieren (“koudslachten”). We vermoeden dat zijn “wapen” daarom wel een “nertsvanger”zal zijn geweest.
Om uiteenlopende redenen zullen een aantal buurtbewoners Frans Voogt liever zien gaan dan komen. Misschien uit broodnijd, of vanwege de controle (op vreemdelingen) die hij kwam uitoefenen in opdracht van “Huis Bergh”. “Louche praktijken” konden nu wellicht moeilijker doorgaan en het leggen van contracten met “gespuis” werd door de aanwezigheid van de hier genoemde hoofdpersoon vele malen moeilijker. Helaas moet dan toch worden geconstateerd dat dit relaas, over een goede gewoonte die men er toen (en tegenwoordig ook nog) op nahield zoals het “buurtmaken”, uitliep op een drama.

Noten
1 A.P. van Schilfgaarde, Het archief van huis Bergh p. 105
2 F. Keverling Buisman, De klaarbank van het land van Bergh in de 15de en 16de eeuw, in: Feestbundel D. P. Blok (Hilversum 1990), 172-181. Een keurgenoot deed dienst als bijzitter van de landrechter, meestal een (adellijke ) notabele, afkomstig uit het betreffende gebied.
3 Informatie F. Keverling Buisman, november 1993.
Bronnen OAD Rijksarchief Arnhem.