Kloosterpad te Babberich

03-01-2015 14:48

Het Kloosterpad in Babberich.
door Theo Goossen
 

Inleiding.
Het Kloosterpad is een buurtweg, dat bijna rechtuit loopt vanaf de kerk tot aan de Holthuizensestraat (Sleeg). Het onderhoud van het wegdek geschiedde vroeger door de aanwonenden. Menigeen had  aan deze buurtweg, tijdens het natte of winterse jaargetijden, veel wat uurtjes arbeid besteed.
Regelmatig moest het pad geplaneerd en de gaten gedicht worden, om het regenwater naar de zijkanten te laten aflopen. In de winter, bij hevige sneeuwval, kwam iedereen met de bats om het loopgedeelte van het pad sneeuwvrij te maken. Van het Kloosterpad werd veel gebruik gemaakt.
De schooljeugd en de kerkgangers, winkelende moeders en leden van verenigingen zij allen hadden bij dag en ontij het gebruik van dit pad nodig.
Het Kloosterpad werd in de tweede helft van de 20ste eeuw overgenomen door de Gemeente Zevenaar, die het wegdek liet verharden. In 1853 werd het pad doorsneden door het spoor en bij de aanleg van de Betuwespoorlijn kwam der een loopbrug over het spoor, die het lastig maakte om er overheen te klimmen.


Karweg of  voetpad in geding.
Eind 19de eeuw is de karweg of voetpad onderwerp geweest van juridisch onderzoek. Het familiearchief van de Nerée bevat omstreeks 1882 verslagen
over het recht van overpad. Hier navolgend gaan wij aan de hand van de verslagen de rechtsgang na.
De zaak kwam voor de rechter doordat Mr. Richard Jan Willem Cornelis de Nerée van Babberich en Kamphuizen, grondeigenaar, wonende te Oud Zevenaar op  Huize Babberich, procedeerde in zake het gebruik van het Kloosterpad tegen Peter van der Heijden landbouwer, wonende aan het pad vlak bij de spoorbaan en Arnoldus Martinus van der Heijden, wonende bij het Kloosterpad in de Sleeg.
Het pad grensde oostelijk aan het land van Rappard, waaronder  de Buitenboom en Boddenkamp viel en westelijk was het verdeeld in kleine perceeltjes tuingrond, die elkaar moeten uitwegen.
In 1853 had Peter van der Heijden geen belang bij de overweg. Het land van Rappard was toen nog niet aangekocht door de Nerée. Meerdere personen hadden het recht om dit pad als buurtweg te gebruiken en dit recht werd door
Peter van der Heijden onderstreept.
Niemand kon aantonen dat de buurtweg op hun grond lag. De weg was eens breder dan eens smaller, dat zelfs op de plaats waar vroeger weg was, palen en posten werden geslagen.
Het huis van Arnoldus van der Heijden lag dus aan de bewuste weg. De karweg liep tot het land van Rappard en Buitenboom, lag daar in de as van de spoorweg. Bewezen werd, dat meerdere personen langs het noordwestelijk perceel van de Buitenboom met karren hadden gereden en na de aanleg van de  spoorweg vandaar de parallelweg opdraaiden, waaruit voortvloeit, dat hetzij, dat wel, hetzij zonder recht geschiedde. Voor het bewijs van de breedte daar ter plaatse niets afdoet. De weg aldaar had de breedte van een karweg, aldus Jacobus Sebus, die zelf het noordwestelijke perceel van de Buitenboom had en die van daar langs die karweg noordwaarts, het land van Rappard bereikte, waarvan het westelijke stuk destijds door zijn vader was gepacht.
Dat een van de gedaagde (Van der Heijden) heeft zich niet ontzien om reeds in 1881 maar speciaal in de voorzomer van 1882, aanvangende ongeveer ter hoogte van zijn huis en verder langs zijn gehele perceel in de richting van de Holthuisenschestraat de bovenbedoelde bouw voor allengs te doen verdwijnen en zodoende langzamerhand een smalle strook grond , behorende tot de weg bij zijn land te trekken, zodat de weg daar ter plaatse zo smal is geworden, dat  de karren met het ene wiel op de veldvruchten van dat perceel vernielden.
De westzijde van het Kloosterpad  grensde aan particuliere tuintjes, die geen kar en paard nodig hebben.
Een aantal getuigen werden opgeroepen en verhoord om te verklaren hoe dit pad hetzij als karweg of voetpad mensenheugenis in gebruik is geweest.
1883 Werd verklaard: dat van ouds, ook tussen de nog in gebruikzijnde perceeltjes van Johannes Aaldering, Peter van der Heijden en Arnoldus Martinus van der Heijden, allen landbouwers een karweg heeft gelegen, beginnende ten zuiden op de hoogte van het huisperceel van Hermanus Jansen, noordwaarts tot aan de Holthuizenschestraat breedte aldaar van minstens 2 meter. Toen de Rijnspoorweg in 1853 werd aangelegd en het noordelijke stuk van die karweg was blijven liggen als "voetpad" ter breedte van 2 meter aan de zuid- en ruim 1 1/2 meter aan de noordzijde.
Dat de karweg (respectievelijk voetpad) gebruikt werd niet enkel door  gedaagden en hun voorgangers, maar ook door eisers en zijn voorgangers of hun pachters.
De getuigen zijn ieder afzonderlijk door de rechtbank opgeroepen en verhoord. De eerste getuigen zei: Bernardus Kruitwagen te heten , oud 88 jaar van beroep daghuurder en winkelier.
"Ik heb van het jaar 1823 af gewoond in een huisje staande aan de Holthuisenschestraat op een perceel dat vroeger aan Rappard en thans aan de Heer de Nerée behoort, en ik woonde daarop tot de laastste eigenaar werd. Ik kan verklaren dat van het jaar 1823 af, er een karweg liep vanaf het spoorhuis van Hermanus Jansen, seinhuiswachter, tot aan het land van Rappard en deze karweg gebruikt werd door de pachters van de zogenaamde Buitenboom. Verder op naar de Holthuisenschestraat was er een voetpad dat zo breed was, dat wij er met de van de pachter van het andere perceel van Rappard als dreef werd gebruikt.
Het heeft mijn aandacht getrokken, dat sedert het bouwen van de huisjes op de perceeltjes aan de westkant, de door mij bedoelde weg en ook het voetpad zijn versmald, en zelf, die daar langs moest om  met de beesten naar de dijk te gaan hoeden, er wel aanmerkingen opgemaakt hebben."
De getuige verklaarde niet te kunnen tekenen.
De tweede getuigen zei Hendrikus Stam te heten, van beroep voerman en landbouwer, oud 53 jaar en sedert 25 jaar woont ik vlak in de buurt van de uitweg in het Kwartier. Hij verklaarde dat vanouds hier een karweg heeft gelopen vanaf de woning van Jansen tor aan het spoor die noordwaarts aan wel enigszins smaller  werd, aan de doch nog zeer goed te passeren was en dat ik zelf in die 25 jaar wel vijftigmaal met kar en paard die uitweg tot aan de tegenwoordig dan het thans ligt. Herhaaldelijk heb ik gezien, dat de pachters van de heer de Nerée van de hierboven beschreven uitweg met kar en paard gebruik maakten.
Ik heb een paar jaar vóór dat Aaldering daar  is komen wonen, voor zijn voorganger mest gereden, waarbij ik echter moet opmerken, dat niet ik het spoor gemaakt heb, maar daar vond een harde weg  met gras bewassen.
Elf getuigen zijn verhoord en zij allen verklaarden, dat er vroeger een karweg aanwezig was. Van der Heiden heeft steeds een streep van deze weg bij zijn land getrokken, zodat er uiteindelijk een smal voetpad overbleef. In 1854 was de weg ook aan de kant va n de parallelweg nog zo breed, dat men niet met de wielen behoefde te rijden in de voren van de aangrenzende eigenaars.
De weg kon vroeger worden bereden door in de streek zogenaamde wijdsporige karren, die weer zijn vervangen door smalsporigen.
2014 is het Kloosterpad door middel van palen nabij de kerk weer versmald.


Eindconclusie in 1884
De oude weg was intussen gemakkelijk te reconstrueren, door  herstel van de kadastrale lijn, die  de westelijke grens van die weg vormde, het verlengde van de greppel langs de oostkant van 355, waardoor de weg de gevraagde breedte zal krijgen en tevens moet en zal, in hoeverre het bouwland van de heer de Nerée de rechte grens had behouden.
Heer de Nerée van het door de Van der Heijdens bij hun memorie van grieven overlegd kaartje met bijbehorend rapport met genoegen had kennis genomen, doch de juistheid van geen van beiden wil erkennen, aangezien die meting geheel buiten hem om was geschied en zijnerzijds niet gecontroleerd.
Dat het hem echter hoogst aangenaam was ook uit het kaartje te zien en uit het rapport te lezen dat werkelijk ook uit de opmeting de door hem beweerde inbreuken bleken, en de posten en palen daarop gevonden werden, zoals hij ze in zijn dagvaarding had aangeduid.
Dat de heer de Nerée ook in het bewijs der overige feiten, hem te bewijzen
1 dat de stenen bij de laatste meting van appellanten nog in de grond ge vonden, in de kadastrale lijn, westelijke grens van de weg, door hem waren geplaatst bij zijn opmeting alvorens hij het proces begon, en alleen om hem tot richtsnoer te dienen bij het beoordelen van zijn zaak.
2 dat de muur en het klooster in aanbouw op de plaats waar vroeger de Bottenhof en twee zuidelijke percelen van de Buitenboom lagen daar zijn gekomen.
Het Kloosterpad kreeg zijn doorgang zoals die nadien heeft dienst gedaan aan de omwonenden