School en schoolmeesters in Duiven, Groessen en Loo

02-01-2015 21:24
School en schoolmeesters in Duiven, Groessen en Loo
Onderwijs een zaak van de Kerk.
        door
Theo J. G. Goossen.

Het geven van onderwijs is eeuwenlang een zaak van de Kerk geweest. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de grootste nadruk werd gelegd op de godsdienstige vorming en dat de overige vakken en de inrichting daaraan ondergeschikt zijn geweest. Belangrijk was het leren lezen, want dan konden de gelovigen zelf de bijbelse en geestelijke verhalen

Schoolonderwijs
Het is interessant, globaal te weten hoe het onderwijs er in de Middeleeuwen en daarna uitzag. Pastoor Jacob Vallick uit Groessen schreef omstreeks 1550 in zijn kerkeboek: Het oock verdragen ter jaer, dat die koster zal school houwden; daarop heeft de kerck hem dat huys getimmert; ende sal die naebuiren kinderen leeren; deese helpen hem dan oock den dienst bewaeren, als klocken te luyden, voort  in 't koor helpen 't singen, voort de missen te dienen, in alles binnen die kinderen hem nut dienstaflich.
De school stond toen aan het kerkhof en maakte één geheel uit met het aangrenzende armenhuis en kosterij. De wijze van lesgeven verschilde aanmerkelijk van de thans gebruikelijke. In tegenstelling tot nu zaten alle leerlingen, van jong tot oud, in één lokaal. Natuurlijk kregen ze niet allemaal tegelijk hetzelfde onderwijs. Er bestonden groepen spellers, lezers, schrijvers en cijferaars, waaraan afzonderlijk aandacht werd besteed. Omdat schoolverzuim veelvuldig voorkwam en de groepen regelmatig van samenstelling veranderden, kregen de leerlingen binnen een groep hoofdelijk onderwijs. Zij lieten zich één voor één voor de klas overhoren door de meester, aan wie ze ook hun werk ter correctie aanboden. Het was gebruikelijk dat de oudere leerlingen de kleintjes instrueerden en ook overhoorden. Het onderwijssysteem uit die dagen bestond immers hoofdzakelijk uit inprenten en overhoren.
Omdat ieder kind hardop bezig was, heerste er een ware kakofonie van geluiden. De doodstille klas moest nog uitgevonden worden.(1)
Orde en tucht waren daarom belangrijk. Kattenkwaad  werd, letterlijk met harde hand bestreden. Het kind zat onder de plak, een werktuig waarmee het kind  op hand of hoofd werd geslagen.
De schooltijden waren gedurende de winter van acht tot elf uur en van één tot vier uur en des zomers naar believen, doch tenminste drie uur.

De dorpsscholen voor 1795
Bij Koninklijke Verordening van 28 september 1717 werd in Pruisen, waartoe ook het Ambt Liemers behoorde, de leerplicht en schooldwang afgekondigd voor alle kinderen van 5 tor 12 jaar. Des zomers, wanneer de kinderen bij de landarbeid nodig waren, kon echter eventueel voldaan worden met hen een of twee dagen per week naar school sturen. Van een algemene toepassing van dit voorschrift is ondertussen geen sprake geweest.
Het schoolgeld van de kinderen bracht weinig of niets in het laatje van de meester en in de huishoudportemonnee van zijn vrouw. De schoolgelden waren als volgt vastgesteld: spellers 6 Pfenning, lezers 9 Pfenning en schrijvers en rekenaars 1 Groschen per week. Des zomers was men echter tweederde van deze bedragen verschuldigd.
Armen waren van betaling van schoolgeld vrijgesteld.(2)

Het schoolgeld werd gevraagd voor het bijbrengen van de rekenkunst. Voor pennen en papier, voor de schrijvers moest extra worden betaald. Daarom namen veel ouders hun kinderen die aan schrijven of rekenen toe waren van school. Vaak waren ze dan al zo groot, dat ze wat konden verdienen.
In Duiven, Groessen en Loo kon een schoolmeester in combinatie met het kostersambt, een vrije woning en toevallige baten en giften in zijn onderhoud voorzien.

De dorpsscholen ná 1795
In de 18de eeuw, en vooral in de tweede helft van 19de eeuw van Verlichting, ontstond er bij het denkende deel der natie steeds meer onvrede over het bestaande onderwijssysteem. Zo zouden de onderwijzers niet goed genoeg zijn opgeleid, de salarissen te laag en waren de scholen te klein en te donker. Lichamelijke straffen dienden te worden uitgebannen. Het gewone volk en de armen moesten beter kansen krijgen. Er werd veel te veel werktuiglijk uit het hoofd geleerd, zonder dat de kinderen iets van de inhoud van het geleerde begrepen. Ten slotte zou aan de overheersende rol die de kerk ten aanzien van het onderijs vervulde, zo spoedig mogelijk een einde moet komen. Dat waren zo de voornaamste grieven en wensen die naar voren werden gebracht.

Duiven
Enquêtes lijken in onze moderne tijd thuis te horen, maar vroeger kon men er ook wat van. In 1799 werd een enquête naar de toestand van de dorpsscholen gehouden en als resultaat kwam daaruit naar voren, dat de toestand van de Duivense dorpsschool in 1799 als ondraaglijk werd omschreven. Wegens het ontbreken van vensterglas waren de leerlingen onderhevig aan regen en wind, zodat het bij winterdag bijna niet uit te houden was. Bovendien lag het gebouw nogal laag en was het omgeven door mesthopen, tengevolge waarvan het stinkende vocht tot in de school drong.

Daarenboven was de school veel te klein, het had een grondoppervlakte van ongeveer 25 m².
Om die redenen stuurden veel ouders hun kinderen naar de (Hervormde) school in Westervoort, die de pastoor ten sterkste afkeurde, omdat hij vreesde dat de kinderen daar nadelig beïnvloed zouden worden.
In 1800 had meester Hendrik Janssen geen vast jaarinkomen. Hij moest enkel en alleen van het afgedragen maandelijkse schoolgeld bestaan. Zijn scholieren betaalden elk 5 stuiver.
De Kerk betaalde 2 Rixdaalder en 56 stuiver jaarlijks voor het lesgeven aan arme kinderen.
Met deze inkomsten kon onmogelijk een schoolmeester in de toen dure tijd zijn gezin onderhouden.
De meester moest zeker een bedrag van 100 Rixdaalder per jaar ontvangen, als men rekening hield met de fors gestegen prijzen van levensmiddelen en brandstoffen.
Normaliter had de Duivense schoolmeester geen nevenbetrekkingen, hoewel hij tijdelijk het kostersambt waarnam. Hiervan genoot hij een jaarsalaris van 80 Rixdaalder. De functie van de koster bracht mee, dat hij tijdens de schooltijd vaak verstek moest laten gaan in verband met een of ander kerkelijke dienst.

Pastoor Stein Bischop vond dat een schoolmeester een zodanig salaris moest hebben dat hij zich uitsluitend bezig kon houden met het lesgeven en niet het kostersambt erbij moest bedienen. In 1810 werd de school bezocht door niet meer dan 40 leerlingen (voorheen waren dat er ongeveer 70 á 80 geweest), die 6 tot 10 Kleefse stuivers schoolgeld betaalden, wat meester Janssen ongeveer Fl. 25,- per jaar opleverde. Een vast inkomen als schoolmeester had hij nog steeds niet, wel genoot hij inkomsten als koster.

Zowel zijn onderwijs als het schoolgebouw, waarin hij les gaf, werden omschreven als très mauvais. De schoolopziener achtte hem zelfs naauwelijks in staat, eenige regelen te schijven.
Pas in 1818 werd de in een ellendige staat verkerende school enigszins vertimmerd.
Per 1 november 1826 werd de 76-jarige meester Janssen door de gemeente eervol ontslagen, met een toezegging van Fl. 150,- pensioen per jaar. Als zijn opvolger werd aangesteld zijn plaatsgenoot Joannes Rutjes. De school, waarin hij les moest geven, en die 6,65 bij 5,66 bij
3,40 meter mat, herbergde des winters soms wel 125 kinderen. In 1840, toen de school door bijna 200 leerlingen werd bezocht, ontstond door afbraak en wederopbouw meer oostwaarts van een der belendende percelen, de gelegenheid om de school wat te vergroten. In 1881 werd deze parochieschool, die niet aan de gestelde eisen voldeed, opgeheven en gingen de leerlingen naar de openbare school in Duiven.

Groessen.
Niet onwaarschijnlijk lijkt het, dat de kostersfamilie Then Haef, in Groessen, die vanaf ca 1689 optrad, ook de schoolmeester heeft geleverd. Koster Michiel then Haef werd genoemd omstreeks de jaren 1689-1740 en zijn zoon Jacob van 1740 tot ca 1770. Diens zoon Lambert, die in ieder geval in 1786 als schoolmeester werd vermeld, deed dienst als koster tot 1803.
In 1779 werd als ernstig vervallen Groessense school opnieuw opgebouwd.
Uit een in 1799 gehouden enquête blijkt, dat het Groessense schoolgebouw groot genoeg was voor het aantal kinderen. Wel lag het wat laag en was het enigszins vochtig, zodat aanbevolen werd de stenen vloer te vervangen door een houten. Nauwelijks een derde van de schoolkinderen kon er het schoolgeld (4 stuiver per maand) betalen.
Pastoor J. Henrichs gaf op 3 februari 1798 aan de Pruissische Regering op dat de Kerk aan jaarsalaris voor Lambert then Haef in zijn functie als schoolmeester, een bedrag besteedde van 105 Rixdaalder, 36 Stuiver en 4 Duiten. Deze opgave klopte niet met de werkelijkheid.
Then Haef ontving dit bedrag voor de werkzaamheden die hij tesamen als koster, schoolmeester en organist in de parochie verrichtte. Het inkomen van de schoolmeester bracht nauwelijks 20 Rixdaalder in het laatje. Om de man toch van een levensonderhoud te voorzien was, met instemming van de Pruisische Koning het kostersambt met dat van schoolleraar gecombineerd. De fungerende schoolmeester was bij toeval tevens organist. Het Groessense Gilde gaf hem jaarlijks uit haar inkomsten voor het orgelslaan 5 Rixdaalder.

Pastoor Henrichs gaf tevens te kennen dat er sinds 40 à 50 jaar bij zijn weten in Groessen geen bekwaam en goed onderlegde schoolmeester les had gegeven. Bij hem stond nog steeds een oude man van 80 jaar voor de klas. Dat had tot gevolg dat doorgaans in de winter ongeveer vijftig kinderen de school bezochten, in de zomer kwam geen enkel kind (het aantal kinderen in de schoolleeftijd was ongeveer tweehonderd).

De laatste 7 à 8 jaar had de pastoor gezorgd dat een jonge assistent bij Then Haef in de school kwam en voor hem, uit zijn eigen middelen, kost en woninghuur betaald. Hierdoor was de toestand veel verbeterd. Het aantal kinderen, dat de Groessense school vanaf dat moment bezocht, was gestegen tot ongeveer dertig in de zomer en honderd in de winter.
De pastoor stelde dat het in Groessen mogelijk was, dat iemand, als hij een vrije woning had, van het kosterswerk, schoolmeester en organist een zodanig inkomen kon verwerven, dat hij met een beetje zuinigheid in zijn levensonderhoud kon voorzien.

Het kerkbestuur stelde voor Lambert then Haef te ontslaan uit al zijn functies en hem op een jaarsalaris van 50 à 60 Rixdaalder pensioen te geven. Zijn assistent kon men dan alvast aanstellen tegen een salaris van 80 Rixdaalder voor het verrichten van de werkzaamheden als koster en schoolmeester. Het kwam er echter op neer dat Lambert then Haef pas in 1803 zijn kosterschap heeft neergelegd. Hij werd opgevolgd door G. Hendriks, die nog in 1807 als koster wordt vermeld. Of hij net als zijn voorganger ook schoolmeester was, is echter niet bekend. Wel staat vast, dat diens opvolger, Wijnhof genaamd, die ca 1809 overleed, tevens het schoolmeestersambt heeft uitgeoefend, en wel in een ruimte die in 1808 veel te klein en nadelig voor de gezondheid werd genoemd.

In 1809 en 1810 waren op aandringen van de schoolopziener plannen gemaakt om een nieuwe school te bouwen. Zelfs de kalk en de stenen waren al aangeschaft, maar ten gevolge van de politieke toestand bleef de zaak rusten, en werden ten slotte de materialen weer verkocht om het geld voor andere doeleinden te kunnen gebruiken. Sindsdien was er aan de school niets meer gebeurd. Het lokaal mat 18 bij 17 voet, en was veel te klein voor de 70 à 80 kinderen de des winters de school bevolkten, en was zelfs geen glas gemaakt, waarvan het gevolg is, dat de onderwijzer geheele ramen met planken heeft moeten toemaken, dat de leerlingen bij vochtig weer droog konden zitten, en dat in één woord, het schoolvertrek onbruikbaar is, zoodat zonder eene prompte voorziening alle onderwijs zal moeten worden gestaakt.

In 1835 en 1841 bezocht inspecteur Wijnbeek Groessen. Aanvankelijk konden zowel de school als het onderwijs zijn goedkeuring wegdragen, maar dat was bij zijn laatste bezoek anders: Te Groessen is het lokaal minder dan in Duiven en te klein voor het 200-tal kinderen. De tafel, ofschoon half, staan tegen elkander als dubbele tafels, dat geheel ongeschikt voor de klassikale leervorm. Het onderwijs van J. Bartels is gebrekkig. Ik zag een jongen op de knieën liggen met de armen naar boven tot straf.
Kort hierna kwam er eindelijk een "moderne" school.

Loo
In 1754 werd Jan Rutgerus Visch koster en schoolmeester in Loo. Hij overleed in 1797 als een afgeleefde man. Na het overlijden van meester Visch, onder wie de Loose school de laatste jaren ernstig in verval was geraakt, zorgde pastoor Reinerus Peters er voor, dat er een kundige persoon tot schoolmeester werd benoemd. Het werd de 66-jarige uit Bohemen afkomstige Joseph Andries Schreiber, die tot 1800 in functie is gebleven. Onder hem bloeide de school zo op, dat er al na een jaar 70 à 80 kinderen geteld konden worden. Het bij de kosterswoning behorende schoollokaal mat echter slechts 13 bij 9 Rijnlandse voet en was daarenboven bouwvallig. Het al jaren bestaande plannen tot reparatie werden nu eindelijk in 1798 ten uitvoer gebracht en bovendien werd de school vergroot met de aangrenzende koestal. Na de verbouwing mat de school 27 bij 9 voet. Op de in 1799 ontvangen enquête kon dus met een gerust hart geantwoord worden: beij Loo ist dat Schulgebäude durch den Hr. Pastor Peters in einen guten für die Kinder und den Lehrer bequamen und ihre Gesundheit zuträglichen zustand gebauet und gross genug für die Anzahl der Kinder.

In 1800 werd Willem Geurds tot koster en schoolmeester benoemd. In tegenstelling tot zijn meeste collega's elders had hij geen vast inkomen, maar moest hij leven van de schoolgelden en van de giften in natura (rogge) der parochianen.
Op 3 juni 1800 verklaarden pastoor en kerkmeester R Peelen aan de Hoogloffelijke Krijgs- en Domeinen Kamer dat zij in de opgave over het jaar 1799 abusievelijk het inkomen van de schoolmeester hadden gesteld op 52 Rixdaalder in plaats van 52 gulden Hollands. Daarbij werd door hem tevens medegedeeld, dat deze 52 Gulden in de verste verte niet toereikend waren om een schoolmeester een bestaansinkomen te verschaffen. Hij had daarom een aanvullend salaris gekregen, die het jaarinkomen op 100 Gulden bracht. De meester had geen nevenbetrekkingen maar hield zich alleen verdienstelijk bezig met het onderricht geven aan de jeugd en de werkzaamheden als koster.
... heeft also eene toelage nodig, door dien niemand van 52 Gld ordentelijk leven kan (OAZ 1304)
In 1810-1811 werd het schooltje bezocht door 60 respectievelijk 30 leerlingen, die aan schoolgeld ongeveer Fl. 60,- opbrachten; op de verkoop van schoolboeken maakte de meester daarenboven nog Fl. 6,- à Fl. 7,- winst. De schoolopziener die in 1816 het schooltje bezocht,
verklaarde in de omgeving wel slechtere onderijzers aangetroffen te hebben. Toch  betwijfelde hij of Geurds wel capabel genoeg was om zelfs maar de laagste rang te halen...
Duidelijk was zijn oordeel over het gebouw: Het schoolvertrek is lang 17 voet, breed 8 voet en hoog 6 voet 2 duim op de hoogste en 5 voet op het laagste, zijnde het zelve een afdak.
Dit vertrek moet in de winter tot 70 kinderen bevatten. Het behoef geen betoog dat uit dezen hoofde een welingerigt onderwijs alhier niet mogelijk is, en dat zelfs de opeenhoping van zoovele kinderen in zulk een benaauwd vertrek ( in het welk bovendien nog de pot voor het huisgezin van den onderijzer gekookt moet worden) voor de gezondheid der leerlingen niet dan nadeelig wezen kan.

In 1825 telde de school respectievelijk 41 (winter) en 22 (zomer) leerlingen. Volgens zijn opgave gaf Geurds toen onderricht in lezen, schrijven, rekenen en Hoogduits. Als maten van het schooltje werden opgegeven 4,93 bij 2,78 bij 1,86 m. In datzelfde jaar werd
de school naar de schuur van de pastorie verplaatst.
Of daarmee een wezenlijke verbetering werd bereikt, staat echter te bezien, getuige het rapport dat de schoolopziener in 1828 uitbracht:
Dorp Loo. Hier bestaat de school in een zeer klein afgescheiden vertrekje van een schuur of ander gebouw, onlangs zonder mijn voorweten en waarschijnlijk ook zonder inzage en medewerking van het plaatselijk bestuur, daargesteld, en hetgeen wel voldoende is dan het voormalige boven alle beschrijving slechte gebouw, doch echter, bij eene verkeerde inrigting, ook de volstrektelijke vereischte ruimte ontbeert. Zoo dat het van belang zal zijn om, zoodra de  financiële omstandigheden der Gemeente zulks toelaten, ook hier ter plaatse op de daarstelling van een ander behoorlijk ingerigt schoolvertrek bedacht te zijn. 0

In 1829 bezochten respectievelijk 67 (winter) en 24 (zomer) leerlingen de school.
Geurds verdiende toen als koster ongeveer Fl. 75,- per jaar en als schoolmeester
Fl. 50,- aan schoolgelden, Fl. 54,- rijkstraktement en Fl. 25,- gemeentelijke bijdrage, in totaal
Fl. 200,-. Daarnaast had hij vrij wonen. Hij overleed eind 1832 en werd toen opgevolgd door zijn zoon Johannes Antonius, eerst provisioneel, omdat hij nog niet over de vereiste graad beschikte, en sinds 1834 officieel.

In 1842 gaf schoolopziener Staats Evers de gemeente te kennen, dat er nu echt wat aan de Loose school gedaan moest worden. Kunnende het tog niet worden toegelaten dat in een vertrek van 4,9 el lengte, 4,1 el breedte en door elkanderen gerekend ongeveer 2,5 el hoogte een getal kinderen worde opgestapeld dat des winters tot bij de 90 opklimt.

Het was zijn opvolger Baron van Voorst tot Voorst, die in maart 1850 de pastoor schreef geconstateerd te zijn, dat er nog steeds geen verbetering in de droeve toestand gekomen was.
Hij vroeg de geestelijke toen heel diplomatiek om hem te berichten of het kerkbestuur voornemens en bij magte is, om nog dit jaar een nieuw schoollokaal daar te stellen. Mogt dit het geval niet zijn, dan zal ik tusschenkomst van het Gouvernement moeten inroepen, waardoor welligt, en hierop moet ik de aandacht van Ueerw. Vestigen, voor het kerkbestuur een regt verloren kan gaan, dat zij tot nu toe bezeten heeft.

Deze zet sorteerde het beoogde effect. Het zou echter nog wel een jaar duren vooraleer het kerkbestuur overging tot het bouwen van de school, waarvan de maten 11 el 50 duim bij 5 el
55 duim bij 4 el 90 duim bedroegen. Op 8 oktober 1851 werd de school, die aan de overzijde van de weg (thans Loostraat 47) was verrezen, in gebruik genomen.
Meester Geurds heeft het nooit verder gebracht dan de 4de rang.Voor de vierde of laagste rang behoefde men niet veel meer te kunnen dan lezen, schrijven en de beginselen der rekenkunde. Het onderwijs van meester Geurds mag dan ook van twijfelachtige kwaliteit geacht worden. Districtscommissaris Van Nispen oordeelde in 1843 over hem: aan kunde en bekwaamheid ontbreekt het (hem), niet aan goede wil en iever. Het gemeenteverslag over 1859 berichtte: te Loo alwaar het (onderwijs) vroeger teregt den naam van slecht verdiende, is de gunstige vooruitgang toenemende. Het aantal leerlingen bedroeg toen ca 75 (winter) respectievelijk 40 (zomer).

Na de invoering van de onderwijswet van 1857 meende het gemeentebestuur een openbare school te moeten stichten.
En omdat het onderwijs in Loo verreweg het slechtste in de gemeente was, besloot men juist daar openbaar onderwijs in te voeren.
In overleg met het kerkbestuur werd de bijzondere school op 31 oktober 1861 opgeheven en opende de openbare lagere school haar deuren in het zelfde gebouw.

Tot schoolhoofd was door de gemeente aangesteld Hendricus Nicolaas van Ierland, voordien hulponderwijzer te Katwijk-Binnen.
Achteraf was de gemeente niet erg gelukkig met haar keus. Ook de verstandhouding met de clerus in Loo liet op den duur te wensen over. Dewijl hij zijn pligten als katholiek niet meer vervult en in zijn geloof zeer mank gaat, zoo werd algemeen als vast beginsel aangenomen, dat wij zulk een onderwijzer niet langer konden dulden, schreef pastoor Lambertus van Egeren in 1880 in de notulen van het kerkbestuur (3).
De schoolopziener Meijer werd er bij gehaald en Van Ierland kreeg vijf maanden de tijd om naar een andere betrekking om te zien. Vastbesloten wederom een parochiale schoolmeester
aan te stellen zegde het Loose kerkbestuur per 1 september de gemeente de huur van het schoolgebouw op. Met goedkeuring van en financiële ondersteuning door de aartsbisschop Johannes Hermanus Aldenhuijsen aangesteld.
Op 1 september werd de bijzondere school geopend onder Gods zegen, en de meester verwelkomd en de kinderen onthaald op chocolade en krentenbroodjes.

Geraadpleegde bronnen.
Bij de samenstelling is gebruik gemaakt van:
(1) J.W. van Petersen, De lange Schoolweg, een rondje door de onderwijsgeschiedenis van de Liemers     
   en Doesburg, Zutphen 1984.
(2) Tijdschrift Historische Kring, 1985

Noten:
(1) Wilfried Stevens, Sint Martinusschool Oud-Zevenaar, 1996
(2) Oud Archief Zevenaar OAZ 1304.
(3) Register van Notulen van het R. K. Kerkbestuur der Parochie van den H.Antonius Abt te Loo
    Kerkarchief.