Bijgeloof

04-01-2015 12:32
Bijgeloof en grenzen van genezen.
door Theo Goossen, Zevenaar

Jacob Vallick’s boek over Tooveren (1598) is een theologische verhandeling over de juiste christelijke reactie op onheil en tegenslag. Het is geschreven in de vorm van een dialoog tussen Elizabeth aan de ene kant en haar buurvrouw Mechtilde en een pastoor aan de andere kant. Elizabeth wijt de ziekte van haar echtgenoot, haar koeien en paarden aan hekserij en identificeert ook de schuldige heks. Mechtilde en de pastoor vermanen haar echter: een dergelijke reactie op tegenslag is een teken van geestelijke zwakte. Onheil is niet het werk van de duivel, laat staan van een heks maar van God, die hooguit gebruik maakt van Satans diensten. Tegenslag voorkomt dat je als mens zelfgenoegzaam wordt en heeft daarom een louterende werking voor de geest. Vallick staat dus terughoudend tegenover geloof in hekserij maar zijn scepsis wordt ingegeven door conventionele theologische argumenten, die hun wortels vinden in de exegese van het Bijbelboek Job. De tekst op de titelpagina is Psalm 4:3  ‘Filii hominum utque quo gravi corde: quid diligitis vanitatem? & quaeritis mendacium’ (‘Machtigen, hoe lang nog maakt u mij te schande, is de schijn u lief, de leugen uw leidraad?).
Het boekje is in 1598 te Hoorn gedrukt. Het is het eerste werkje dat in onze taal verschijnt ter bestrijding van het bijgeloof.
Vallick schrijft: “Ick, Jacob Vallic pastoor te Groessen wenscht den naerstighen leser De ghenade Gods ende bekentenisse zijns ghebeunedijen Soons Jesu Christu Jesu Onses Heeren Amen. Liebe vriendelijcke ende naerdtige leser.” Daarna volgt een uitvoerige voorrede over de noodzaak, dat men tegen toverij moet schrijven: in alle menselijkheid en godsvrucht. Hij schrijft zijn tekst met verwijzingen naar de Bijbel. Bijvoorbeeld: “Vroeger zijn er veel spookselen geschied, waarvan de oorzaak is geweest, dat het volk zo weinig van Gods woord afwist. Het simpele volk heeft het er onder elkaar nog over dat er vroeger veel meer duivels waren in de wereld, voordat het St. Jans Evangelie bekend was en Gods woord duidelijk verkondigd werd”.
En vervolgens: “Als van de witte vrouwen, die de kraamvrouwen van de bedden haalden (zoals oude wijven zeggen) en wegvoerden; door de kinderen ’s nachts uit de bedden te pakken en ermee te bakeren.”
Verhalen over de aardmannekens, die ’s nachts in de huizen rondspoken. Gelijk hier bij ons in Elten geschied is in de jaren 1521, 22 en 23. Op St. Antoniushof (hoek Veldhuizerweg/Waldkreuzweg) was een duiveltje dat men Ekkerken noemde en daar rondspookte. ’s Nachts gooide hij het graan van de zolders om het huisgezin te dwingen met het dorsen te beginnen. Als de familie daar niet aan begon, sloeg het spook hen. Het voerde de paarden en sliep bij de dienstmeid.
Het volk dat door de Eltense hei te voet ging langs de Teunishof kreeg slaag. De vrouwen werden aan de haren getrokken en onkuis bejegend. Karren werden omvergeduwd en een ruiter werd uit zijn zadel gewipt.
Dit verhaal werd aan mij, pastoor, verteld door een man, die zich noemde Wessel van Serffelt. Deze had het zelf meegemaakt. Het spook liet niemand passeren of men moest hem enkele oorken of een halve stuiver geven, dan kon men ongestoord doorgaan. Deze onheilsmagie heeft twee of drie jaren geduurd. Aan beide kanten langs de Feldhauserweg woonden keutertjes en boeren, die dat duivelswerk aan een heks toeschreven. De heks werd gezocht en gevonden bij een oude vrouw, Sijbilla Duiscops. Sijbilla leidde een armoedig bestaan in een klein huisje aan de weg. Toen de verdenking op haar lag werd zij gearresteerd. Zij werd zo gruwelijk gepijnigd, dat ze alle onheil tegen de reizigers begaan, op zich nam en zich schuldig ging voelen. Zij werd voor de rechter Von Monten voorgeleid, die haar veroordeelde tot de dood op de brandstapel.
Het volk en de rechter onderzochten niet wanneer iemand bij de Tönnishoeve lastig gevallen werd en wat Sybilla Duiscops op dat moment verbleef of deed.
Men zou haar dan in een diepe slaap of aan haar huishoudelijke werkzaamheden gezien hebben.
De pastoor sluit zijn inleiding af met: Ghedaen te Grossen op den eersten dach meert Int Jaer ons Heeren 1565.
Zijn verdere verhaal heeft de vorm van samenspraken.
Dat ging als volgt; twee buurvrouwen, Met en Lijs, ontmoetten elkaar op de weg. De een was van plan om wijwater te gaan halen bij een klooster want haar man en vee waren betoverd. Tevens roddelde zij over een andere buurvrouw en betichtte deze ervan dat ze een heks was. De toehoorster raadde haar aan om liever de parochieherder te raadplegen dan de monniken. De pastoor had jarenlang de mensen bijgestaan. Bovendien was hij een wijs man, godsvruchtig, zachtmoedig en liefdevol. Deze raad werd opgevolgd. De pastoor verlangde haar man te zien. Hij onderzocht alles en verklaarde dat zij beiden betoverd waren maar alleen door zichzelf. Zij hadden waanideeën en veel te lichtvaardig over anderen geoordeeld. Hij kon hen wel genezen van deze inbeelding maar dan moesten zij zich alleen door de pastoor laten behandelen. Zij stemden daarmee in. In verscheidene samenkomsten hield hij een soort gesprekstherapie. Het resultaat was dat beiden hun dwaling inzagen en de buurvrouw van haar verdachtmaking ontlastten.

De zoon van Jacob Valck, Nicolaas Valck werd op 24 mei 1597 door de Gelderse synode te Nijmegen als “duijvelsbander” en in de aandacht van de kerk van Arnhem aanbevolen.
Van pastoor Arnoldus Joannes Baptist Swinckels (1748-1778) ging nog lange tijd na zijn dood het verhaal, dat hij sterk was in het genezen van mensen, die door de duivel waren bezeten. De mensen herinnerden zich nog dat deze pastoor tussen 1760-1770 opentlyke onttoveringen aanstelde, en eene verbazende toeloop van alle kanten had, totdat de Pruisische regering daar paal en perk aan stelde.
De Groessense pastoor Jacob Vallick vond echter: “wijwater (en gewijt sout) en is niet veel bijsonders” Hij gaf de er de voorkeur aan zieken kruiden te geven.
Men moest bedenken, schreef Vallick, dat noch olie toegediend door een priester noch wijwater noch kruiden, de duivel vermochten te verdrijven. Dergelijke “materialighe dinghen” bezaten geen kracht en alleen “die Salichmaker alder creaturen” kon mensen genezen.
Dat Vallick zich actief met de geneeskunde heeft beziggehouden blijkt uit meer dan een passage in het curieuze werk. Hij had bijvoorbeeld het volgende ervaren:
Bij mensen konden natuurlijke bomen in de buik groeien. Een vrouw had zich lange tijd lusteloos gevoeld. Zij werd dik en zwaar, zodat men meende dat zij zwanger was. Zij kreeg soms bewegingen in haar lichaam, zoals dat van een levende dracht. Het kwam zover dat men de vroedvrouw ging halen. Alle vrouwen, die bij haar waren zeiden dat zij waarachtig een kind droeg. Zij liet de vrouwen twee- tot driemaal roepen. Op het laatst duurde het zolang dat het onmogelijk was, dat zij een kind kon baren. De vrouwen gingen uiteindelijk naar de pastoor en vroegen hem om raad. Hij gaf de vrouw een reinigingsmiddel te drinken en toen ging in haar ontlasting, ongelogen, twee kannen vol samengekoekte kersenpitten mee. Sommige waren wel een halve vinger lang.
Dit voorval geschiedde vrijdags voor vastelavond. De kersen had zij in de zomer tevoren in de kersentijd gegeten en met pit en al ingeslikt. Ze hadden zolang in haar lijf gelegen.
Tijdens de rodeloopepidemie van 1783 praktiseerde tijdelijk op de Kleine Gelderse Waard bij Zevenaar, de uit Didam afkomstige schoenmakersweduwe, Joling, die als kruidengenezer grote faam genoot. Niet alleen steunde het ‘gemene volk’ het ‘wijf’, zo verzuchtten de autoriteiten en verzette men zich tegen haar arrestatie maar pastoor Otten uit Groessen werkte nota bene met haar samen. Hij beval de kruiden bij zijn parochianen aan en bracht ze bij de zieken thuis.
Bij het volk bleef de spokerij en magie in en om Groessen bestaan, zoals blijkt uit de navolgende overlevering: Bij de kerk in Groessen huisde een spook. Dit fantomen veroorzaakte veel last waarvan de inwoners de dupe werden. Met behulp van geestelijken hebben de mensen het spook bezworen en weggeleid naar een brandgat (poel) bij de Stokhorst gelegen. Deze plek het nu Spookhoek. Het had beloofd om de mensen met rust te laten en in de kerk te blijven.

De Liemers van Nol Tinneveld, 1984 Thoben Offset Nijmegen, beschrijft Tinneveld Blz. 195 en 196 over Kwakzalverij en gezondheidszorg. Hij schreef:
In 1556 heerste in Didam de pest. Pancrais van Groenen zond op 30 augustus vanuit
’s Heerenberg aan zijn broer Frans van Groenen, pastoor te Didam, een brief en een recept voor een medicijn tegen de zozeer gevreesde ziekte. Dat recept was afkomstig “docter Rey uit Deventer”. Het “remedium” luidt als volgt: Meng een verse hoop koestront in “ein mengelen dun biers” en pers dit door een schone doek. Vermeng het daarna met “ein roemercken wegebreidtwater und ein lepel roosewater und twee loot suckers”. Doe van dat mengsel koud en ongekookt wat in een tinnenpotje en laat de zieke er twee- of driemaal van drinken. Strijk voor het drinken “ mit einen muscaten nagell langs de rand van het potje, dattet ein guede locht van sich gefft”.
Bij dit soort kwakzalversrecepten gold als stelregel “Kwoad mut kwoad vedrieve”. Vandaar vaak vieze en onsmakelijke ingrediënten, waaruit de “geneesmiddelen” werden samengesteld ( John Thoben).
Een ander sprekend voorbeeld van 16-eeuwse kwakzalverij vloeide uit de pen van Doctor Johannes Wier, lijfarts van de Kleefse hertog, een vermaard geneesheer.
Op 11 juli 1582 adviseerde deze beroemdheid aan Maria van Nassau, gravin van den Bergh, zuster van Willem van Oranje, als medicijn tegen haar kwaal: Laat de nageboorte van een zoon van een gezond persoon reinigen, wassen, in een oven drogen en verpulveren. Vermeng dit “pulver” met “elantsclau, peperoni korner, eikenmistel, kaneel en muscaatbloem”. Neem dat in met lindebloesemwater. Dr. Wier schreef deze adellijke patiënte ook, dat hij haar “water van meybloemen”zou zenden.
Op de kermis en zeker bij jaarmarkten, zoals vroeger te Didam, installeerden zich kwakzalvers om de kost te verdienen. Zij hadden voor allerlei kwalen middeltjes in hun kraam. Ook hadden zij meestal een omroeper bij zich die luidkeels verkondigde “Hebt gij tand- of kiespijn, zinkingen of suizingen in het hoofd? Kom dan maar hier: ik zal u erven afhelpen”! Een toeloop van kermisgasten aanschouwde publiekelijk hoe bij een patiënt zijn tand of kies werd verwijderd. Na deze pijnlijke behandeling werd hem nog raadgegeven om in zijn pet te spugen, dan kon de kwalijke ontstekingsworm bekijken. Deze was de oorzaak geweest van het tandbederf.

Heiligen als wonderdokters
Tandpijn, hoofdpijn, keelpijn, puisten, maar ook psychische aandoeningen, besmettelijke ziekten, voor elke kwaal heeft de kerk zijn heilige. Het aanroepen van heiligen om genezing te verkrijgen, heeft een lange traditie. Hoewel deze vorm van volksdevotie stilaan verdwijnt, vind je er hier en daar nog sporen van terug. Waarom worden zoveel ziekenhuizen naar Elisabeth genoemd, of waarom noemen we een bepaalde huidziekte ‘katrienerad' of ‘katrienewiel'
Het is stil geworden bij de kapelletjes sinds de medische specialisten en veeartsen zijn uitgevonden, schreef Van Eegeraat. Maar hoe is de verering voor de Heilige Maria nog in de 21ste eeuw actueel gebleven? Al langer bestaat de traditie van de christelijke bedevaart. Katholieken trekken naar oorden waaraan heilzame werkingen worden toegeschreven, vaak omdat er een Mariaverschijning zou hebben plaatsgevonden. Voorbeelden hiervan zijn Lourders, Fátima, Kevelaer en Medjugorje. De rooms-katholieke Kerk zelf heeft wel strikte richtlijnen om de betrouwbaarheid en feitelijkheid van getuigenissen van “wonderbaarlijke”genezingen vast te stellen, voordat tot officiële erkenning wordt overgegaan.
Misschien hebt U ze wel eens aan het werk gezien, lieden die pijn weg kunnen nemen door handoplegging. Magnetiseurs worden ze ook wel genoemd. De theorie is dat zij door het magnetisch veld dat ons omringt dringen en dan een helende werking op ons lichaam kunnen uitoefenen. Ik heb ooit een magnetiseur, na zijn behandeling, het magnetisch veld weer zien sluiten, door met zijn handen langs de patiënt te strijken.
Een mooi spektakel, maar het gekste is nog wel dat het nog werkt ook. Niet bij iedereen en bij elke klacht, maar ik heb mensen met kiespijn, na een handoplegging, opgelucht zien ademhalen.
Ja, maar wacht eens even, handoplegging en magnetiseren? Dat is hocus pocus en volstrekt onwetenschappelijk, dat kan helemaal niet werken. Als iemand zich er beter door voelt dan zal hij of zij wel niet veel gemankeerd hebben. Nou daar zijn toch kanttekeningen bij te plaatsen.
De BBC een tv-serie uit waarin allerlei alternatieve therapieën tegen het licht werden gehouden. Wetenschappers van gerespecteerde onderzoeksinstituten hielden serieuze proefnemingen, om nu eens definitief uit te zoeken in hoeverre er sprake is van oplichterij, loos gezweefd of misschien toch van werkzame behandelingsmethoden.
Uiteindelijk bleken de therapieën over het algemeen wel te werken, maar meestal niet op de manier waarop de genezers dat dachten. In het geval van de handoplegger bleek bijvoorbeeld dat een acteur, die een magnetiseur imiteerde, net zoveel tevreden klanten had als de ‘echte' magnetiseur.
De conclusie was dat het er niet zoveel toe deed wie de handelingen verrichte, of zelfs welke handelingen het waren, maar dat er bij de patiënt de overtuiging moest ontstaan dat de behandeling zou helpen. De uiteindelijk resultaten waren onomstreden, vooral bij pijnklachten. Handoplegging, maar bijvoorbeeld ook gebedsgenezing á la Jomanda, of de rituelen van een medicijnman, kunnen verlichting brengen. Als de patiënt er maar in gelooft. 

 

Het lijkt er dus op dat een patiënt kan opknappen van een loze handeling waarvan hij of zij denkt dat het een zinvolle ingreep is die verlichting gaat brengen. In de lichamelijke toestand is niets veranderd, maar in het brein wel. Je kunt dat manipulatie noemen, suggestie, of oplichterij, maar voor de persoon in kwestie maakt dat niet uit, die is er bij gebaat. Als er niets veranderd is aan je lichamelijke toestand, maar je ervaart toch een verbetering, dan is dat winst.

Waarschijnlijk werkt veel alternatieve geneeskunst op deze manier, maar het is ook niet uit te sluiten dat hetzelfde het geval is bij veel reguliere therapieën. We worden in veel gevallen beter, na een bezoekje aan een arts of genezer, omdat we geloven dat het helpt. De geest stijgt daarbij dus uit boven de materie. (Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie).
Omtrent 1975 bezochten veel mensen uit de gehele omgeving de heer Dieks aan de Molenweg te Wehl. Door het prevelen van een gebed en de handoplegging probeerde hij mensen te genezen. Door vijf gulden te betalen kon hij toch niet zorgen voor een langere levensduur evenals zijn collega’s in Steenderen, Arnhem en Nijmegen dat konden.
In Didam waren enige mannen en vrouwen die de gave hadden van pijnbestrijding, door onder een gebed de kneuzing of tandpijn laten verdwijnen. De moderne geneeskunde heeft hun plek ingenomen.