Brand in de schaapskooi van rentmeester De Neree tot Babberich

04-01-2015 12:14
Brand in de schaapskooi van rentmeester De Nerée tot Babberich.
door Theo J. G. Goossen.

Inleiding
“…alle ingesetenen worden so wel in deese stadt als ten platten lande hiermeede op naedrukkelijkste gewaerschouwt met het vuur voorsigtig om te gaan, en dat in gevalle hier of daer een ongeluck van brand voorvallen en sig bij ondersoeck vinden mogte, dat sulcks door eigen schuld, reukelos of naelatigheid der inwoonders toegekomen, deselve niet alleen gene remissie of collecte sullen te hopen, maer daerentegen naedrukkelijke straeffe te wagten hebben. Terwijl ook reukeloose toback roocken weer overhand begint te neemen, zo word een ider bij die swaarste straffe gewaarschouwt sig niet met die pijpen in schuuren, stallen of bij vuur vangende saake attraperen te laten. Diejene die eenen diergelijken reukloosen tobacks smoocker bij mij komt angeeven sal een rixdaaler tot een drinckgeld genieten, en sijn naam bovendien nog verschweegen blijven…”

Klare taal van de Zevenaarse burgemeester Samuel E. D. Bötticher in een brief, welke hij op
24 november 1776 door de kosters Michels, Jansen en Ten Haaf liet voorlezen in de katholieke kerken van Zevenaar, Duiven en Groessen. Begrijpelijke taal ook. Want de achttiende eeuwse behuizingen, schuren, stallen en opslagplaatsen muntten nou niet direct uit door brandveiligheid.
Een kleine vuurhaard kon uiteindelijk voor een geweldige catastrofe zorgen. Ondanks alle soms zeer strenge voorzorgsmaatregelen bleek de overheid niet in staat om brand te voorkomen. Regelmatig woedde het vuur, vooral in de buurtschappen op het platteland. Wanneer de bewoners geen schuld troffen, konden ze rekenen op een uitkering uit het Feuer Societats Catastro Ambt Lijmers, een verzekeringsfonds, dat geld beschikbaar stelde om huis en have weer op te bouwen.
Zo ontvingen in 1777 de weduwe Reinder Scholten en Hendrik Kempkes uit het boerschap Grieth respectievelijk 20 en 40 rijksdaalders voor de wederopbouw van hun huis. In het boerschap Ooy kreeg Hendrick Grob zelfs 100 rijksdaalders voor het herstel van zijn door brande geteisterde woning.
Ook in Babberich lekten rond 1800 de vlammen geregeld langs de rieten of strooien daken van de boeren behuizingen.

Brand in een huis en schaapskooi
Op het boerschap Babberich, gelegen in het kerspel Oud-Zevenaar, bestemt in het begin van de negentiende eeuw het arbeiden op het land en het houden van wat grootvee het leven van alle dag. Langs de bandijk en op de Klevischehei drijven schepers hun schapen naar het droge gras.
Een van hen is Bernd Seegers. Hij is in dienst van Marselius Ticheler, pachter op het huis De Kolk.
Toen behoorde de schaapsdrift tot het goed De Kolkhof. Havezate Halsaf had het recht van schaapsdrift en daaronder viel De Kolkhof. (familiearchief De Nerée akte 2 dec.1797)
Ticheler bezit 145 schapen, die hij elke avond stalt in de schaapskooi van rentmeester De Nerée tot Babberich. Ook Seegers mag er zijn 18 schapen houden. Naast de kooi staan een boerderij en een graanschuur, eveneens het eigendom van de rentmeester. In 1796 brandden beide gebouwen tot de grond toe af. Slechts twee bedden en twee kasten konden toen worden gered.

Opnieuw brand in 1806.
In de nacht van 20 op 21 mei 1806 wordt de boerenbedoening opnieuw door brand getroffen. Zowel de hoeve als de schaapskooi brandde totaal uit. Ook de schapen van Ticheler en Seegers worden een prooi voor de heftige vlammenzee. Creiseinnehmer Böhme spoedt zich in de ochtend van de 21ste mei direct naar de plek des onheil. Als zaakgelastigde van het Feuer Societats Catastro Ambt Lymers, waar de geteisterde bezittingen voor 500 daalders zijn ingeschreven, dient hij een onderzoek in te stellen naar de oorzaak van de brand. Een verzekeringsexpert zou men Böhme tegenwoordig noemen. Allereerst laat hij zich informeren door schapenhoeder Seegers. Deze vermoedt, dat het werk van booswichten is. “Ik ben gisteravond bij zonsondergang met de hele kudde thuis gekomen”, vertelt hij. “Toen ik de schapen eenmaal opstal had, heb ik de deuren afgesloten en ben naar huis gegaan. Daarna is er niemand meer in de kooi geweest. Zelf heb ik het niet gedaan. Ik rook geen tabak en ik ben ook niet onvoorzichtig met vuur geweest. Deze brand treft mij enorm. Ik ben maar een arme schaapherder, waar alleen 18 schapen bij deze kudde mijn eigendom zijn. Toen ik vanmorgen opstond vond ik het hele gebouw in as. Volgens mij hebben kwaadaardige lieden de boel aangestoken”. Vervolgens wendt Böhme zich tot Ticheler. De pachter bevestigt het verhaal van zijn knecht. Ook hij is van mening, dat criminelen vuurtje hebben gestookt. “Tegen elf uur kwam ik van Oud-Zevenaar langs het schepershuis en de kooi. Ik heb toen niets van de brand gemerkt. Tegen half drie wekte Seegers mij en vertelde van de brand. Ik denk dat criminelen de brand hebben aangestoken. De boerderij is niet bewoond. Zijn hebben dus vrij spel gehad”.  Niet veel wijzer geworden van dit verhoor, stapt Böhme naar de smeulende puinhoop. In zijn hand houdt hij een briefje van Ticheler. Het is een speculatie van de schade door de pachter en zijn knecht geleden. Het beloop 1293 gulden.

Het verhaal van een kostganger.
Terwijl Böhme doende is de verkoolde resten van de boerderij en de schaapsstal te bezichtigen, maken omstanders hem er op attent, dat de kostganger van caféhouder Albert de Raef uit het Kwartier de brand tegen half twee moet hebben gezien. De kostganger heet Hendrik Piriks. Hij is 23 jaar en van Beek afkomstig. In de zomertijd werkt hij als dagloner in Holland. Böhme neemt de jongeman mee naar Zevenaar, waar hij hem aan de tand voelt. Piriks zegt echter part noch deel aan de brand te hebben.
“In de afgelopen nacht stond mijn kostbaas tegen half twee op om naar de Hengelose veemarkt te gaan. Hij ontdekte een brand en trommelde mij uit bed. Hij vroeg mij naar de brand toe te gaan en te kijken welk huis in brand stond. Dat deed ik, waarbij ik ontdekte, dat het de schaapskooi betrof. Omdat ik zag dat er niets meer te redden viel, ben ik teruggelopen, waarbij ik het huis van Van Bindsbergen passeerde. Daar heb ik aangeklopt en van de brand verteld”.
Ook Piriks brengt de Creiseinnehmer niet veel verder. De verklaringen van de dagloner klinken zeer aannemelijk. Wel vindt Böhme het vreemd, dat Piriks pachter Ticheler niet in kennis stelde van de brand. “Ik zag, dat er niets meer te redden viel”, vindt hij toch maar van een sloom gedrag getuigen.
Dat vindt ook de echtgenote van Albert de Raef, de 45-jarige Gerti Lentings, die ongeveer 18 jaar in het Babberichse bewoont. “Het is geen kwaadwilligheid van hem geweest, eerder domheid”, merkt ze snerpend op. Wel neemt ze het op voor Hendrik. “Hij is onschuldig”, beweert zij stellig. “Mijn man wilde vanmorgen naar de veemarkt in Hengelo samen met vrouw Borgers, die vannacht bij ons sliep. Zij zag de brand het eerst en riep ons. Daarop hebben we Piriks naar de brand gestuurd. Eerst bij zijn terugkeer hoorden we, dat de schaapskooi in lichtelaaie stond”, aldus de verklaring van Gerti de Raef-lentings.

Rapport voor de Landrath en herbouw schaapskooi.
Op 24 mei 1806 stuurt Böhme een rapport van zijn bevindingen naar Landrath Freyherr Von Sonsfeld in Aspel. Hij schrijft onder ander dat de brand waarschijnlijk het werk van booswichten is geweest. Hij vermoedt, dat de brandstichters ook de brand uit 1796 op hun geweten hebben. “Volgens mij zijn het dezelfde lieden, die in de nacht van 24 op 25 september 1796 dit woonhuis in brand staken, waarbij zij de ruiten insloegen en kogels door het huis schoten”, merkt hij op.

Zowel de hoeve als de schaapskooi is nadien herbouwd. Deze stond in de weide, waar ook de parkeerplaats voor de voetbalvereniging is gevestigd. Nadat deze gebouwen zijn afgebroken, werd de hoeve, bekend onder de naam Frans Joseph Hoeve als woning en boerderij in gebruik genomen. Het pand ligt in het Babberichse bos. Diverse families bewoonden de Frans Joseph Hoeve. Hiertoe behoorde onder ander het bekende Babberichse geslacht Elfrink
Pachter Ticheler, die na de brand in 1799 zijn intrek nam in hoeve De Kolk, ook Kolkhof genaamd is als boerderij uit het Babberichse dorpsbeeld verdwenen. De hoeve werd gesloopt om er een nieuw sportcomplex voor Babberich te creëren. De laatste bewoners van De Kolkhof waren de families Peters en Buiting.

Oud archief Zevenaar nrs. 1112-1113 1095-1096 1104-1107