De Ambtman Ridder Johan van den Loe

04-01-2015 12:04
Liemerse geschiedenis van het geslacht Van den Loe.
door Theo J. G. Goossen, Zevenaar.

 

Inleiding

Voordat Johan van den Loe burgman werd op het kasteel Zevenaar waren leden van het geslacht Smulling ambtman in de Liemers.
Op het internet in een  artikel Heren van Smollingshuse, graafschap –middeleeuwen, staat:
-Wilhelm Smullinck, 1350-1353, is de eerste Smullinck en stamvader van een aantal belangrijke bestuursgeslachten in de Liemers. Enkele leden van dit geslacht zullen vaker als ambtmannen in de Liemers optreden. Wilhelm krijgt twee zonen, Derick I en Wolter.
-Derick I Smullinck,1353-1393, is de eerste ambtman in de Liemers. Hij wordt in 1353 “burgmann” van de Graaf van Kleef in de Liemers en krijgt waarschijnlijk het kasteel Sevenaer als ambtswoning toegewezen.
Deze functie oefent hij tot 1355 uit wanneer een pandverdrag tussen Gelre en Kleef wordt gesloten. Derick krijgt een vergoeding van acht mark per jaar uit de Kleefse bezittingen te Zevenaar.
Derick I krijgt een zoon, Derick II genaamd.
-Wolter Smullinck, tweede zoon van Wilhelm, trouwt met Aleid van Keeken. Zij krijgen een zoon Derick genaamd. Wolter zal van 1363 tot 1367 als ambtsman in de Liemers optreden, waarin hij door zijn zwager Ansem van Keeken wordt opgevolgd.
-Derick II, 1393-1418, Derixsoon is de eerste “heer van Smollingshuse” Hij laat het Smollingshuse bouwen, het latere Huis Sevenaer. In 1414 wordt hij ambtman in de Liemers, welke functie hij tot 1418 zal uitoefenen. Daarvoor is hij ambtman in het land van Kleef van 1397 tot 1412 en in het land van Kervenheim 1412-1414. Derick krijgt drie zonen: Gerhard, Goswin en Wilhelm, In 1418 komt hij te overlijden.
-In 1418 volgt Goswin zijn vader Derick II op als ambtman in de Liemers. Goswin trouwt met Margaretha van Warthausen. Het paar wordt gezegend met drie zonen Derick III, Wolter en Hendrick.
Wolters kleinzoon Johan Smullinck zal in 1543 het kasteel Sevenaaer in bezit krijgen.

 

De ambtman Ridder Johan van den Loe

Op de burcht Vondern (gelegen in de nabijheid van Oberhausen) werd Johan van den Loe in 1405 of 1406 geboren. (Op 5 december 1449 werd hij in de leeftijd van 44 jaar als getuige verhoord).
In 1429 trad hij in het huwelijk met Stina (Christina) van Eyll. Haar familie behoorde tot een bekend Kleefs riddergeslacht en had al lange tijd een vooraanstaande rol bij het hertogelijke hof te Kleef bekleed. In een akte in het archief van Kleef staat: “ Johan vanne Loe, des hertogs Marschalk en lieven diener, bevestigt de bruidschat van Christina, dochter van Syfridi van Eyll, Ritter, die hij nu getrouwt heeft, in Vondern, waertoe Wessel van Loe des hertogs lieve raed en diener consenteert”.
Het huwelijk met Stina van Eyll bracht Johan van den Loe in direct contact met Hertog Adolf van Kleef. Vier maanden na zijn huwelijk trad hij in dienst van de Hertog. Januari 1436 kreeg hij het beheer over de Kleefse gebieden in de Liemers opgedragen en werd daarna in juni 1437 formeel ambtman tegelijkertijd ook benoemd tot ambtman van het Ambt Emmerik. In zijn aanstellingsbrief werd precies aangeven wat zijn rechten en plichten waren. Het drostambt in de Liemers betrof een uitgestrekt gebied tussen Emmerich en Arnhem, Rijn en Lek, IJssel en Oude IJssel en verscheidene rechtsgebieden zoals Zevenaar, Groessen, Duiven, Beek en het kleine ambtsgebied van Emmerich en het stadsgebied en het rechtsgebied van Hüthum.

De ambtszetel was de burcht in Zevenaar en niet in Emmerich. Als drost was Johan van den Loe de plaatsvervanger van de Hertog; hij speelde een geringe rol in het landsbestuur. Over zijn ambtswerkzaamheden ervaren wij concrete bijzonderheden. Hij regelde de verhoudingen in het kerspel Angerlo, in het bijzonder de grenzen en wat er verder bij het Kleefse behoorde.
Al wat de dijken en het bestuur omvatte, daar had hij als ambtman veel mee van doen. Als bijvoorbeeld het om de dijk en de dijkschouwing bij Spijk en Lobith ging, legde hij de lastenverdeling, de uitbreiding en het onderhoud van de bandijken, schriftelijk vast. Een van de eerste overgeleverde bepalingen van de Hertog aan Johan van den Loe, onsen amptman in Lymersche, was bijvoorbeeld het bevel, er voor te zorgen, dat de geestelijken in zijn ambtsgebied geen banbrieven (kerkelijke straffen) meer van de preekstoel afkondigden. Omdat toch talrijke concrete bijzonderheden over Johannes werkzaamheden zijn opgetekend, zelfs resten van bestuurszaken, krijgt men de indruk dat hij zich persoonlijk met veel dingen had beziggehouden. De functie van ambtman was vroeger geen erebaantje.
Johan van den Loe nam zeer spoedig, al onder Hertog Adolf, een belangrijke plaats in aan het Hof en hij behoorde na 1443 tot de kleine groep van vrienden en raadgevers van de Hertog. Hij was daarmee in het district Kleef boven veel adellijke geslachten in aanzien opgeklommen.

Belangrijk daarbij was, dat die aanstelling tot ambtman alleen te verkrijgen was, indien de sollicitant aan de Hertog vooraf een passend hoge geldbedrag over een lange periode uitleende, zodat de Hertog de vorige ambtman weer kon terugbetalen. De adellijke ambtlieden dienden bij de Hertog op deze wijze en vaak ook bovendien als geldgever en kregen daarvoor een pandschap, dat hun invloed op het landsbestuur versterkte. Johan van den Loe beschikte dus al in 1436-1437, toen hij drost werd in de Liemers, over veel geld, zodat zijn ambtsvoorganger Johan van Aaswijn weer kon worden uitbetaald. De zoon van de Hertog Johan gaf hem een brief, waarin hij meedeelde, dat hij zich borg stelde voor schadeloosstelling.

Een jaar eerder, in de Soester Fehde, had Johan aan de jonge Hertog voor verpleging en de gemaakte onkosten van de troepen, die in Holten de burg bezetten, eerst 800 en daarna nog 1000 goldgulden ter beschikking gesteld. 1)
Gert van der Schueren vertelt: toen zijn land eindelijk in vrede verkeerde, besloot Johan van Kleef, die toen zeven en twintig jaar was, naar het H. Land te pelgrimeren. Hij wendde voor op jacht te gaan in Groesbeek. Te Groesbeek aangekomen besloot hij spoorslags door te rijden naar Brussel om daar zijn oom Philips van Bourgondië te begroeten.
Onderweg had hij zijn metgezellen getroffen o.a. Johan van den Loe en Thijs van Eijll. Johan moet toen 45 of 46 jaar geweest zijn. 2).  Twaalf á dertien dagen bleef men in het H. Land. Daar maakten zij hachelijke uren door, want de bewoners meenden, dat zij koningen waren en wilden hen daarom een grote som geld afpersen, alvorens hen in vrede te laten gaan. Met veel takt gelukte het de moeilijkheden te ontgaan, zodat zij thuis een beetje spotlachend konden vertelen: “dat sy mit kleynen pennynck myt lieve aff kwamen” met andere woorden: wij brachten tegen betaling van een kleinigheid het er levend af.
In Jeruzalem troffen zij de heer “van Kryck uyt Pyckardijen” met zijn gezelschap. Deze was ridder. Hij sloeg op zijn beurt Johan 1 van Kleef tot ridder met het zwaard, dat Johan uit Kleef had meegenomen. De kroniekschrijver vervolgt dan: Soe dan Hertoch Johan aldus Ritter was geslagen, dan sloich he vanstonden an voirt in eynen wege myt dem vurger. synsselfs swerde Ritter die vorbersten, doe myt oen avergekomen waren; ind dieselven, die he sus myt synre hant Ritter sloich, dat waren o.a. Her Johan van den Loe en Her Thijs van Eyll.

Noch eenmaal speelde Johan in 1473, hij was ondertussen 67 jaar, als adviseur van de Hertog een belangrijke rol, als het ging om de beheersing en politieke invloed van Kleef bij twist in het Hertogdom Gelder tussen Hertog Arnold en zijn zoon Adolf, waarbij Karel de Stoute van Bourgondië ingreep en zich tenslotte Hertog van Gelder maakte. Kleef ondersteunde de Bourgondische Hertog tegen Adolf en de Gelderse steden. 3)
Al 1468 had Johan van den Loe tijdens de bezetting, in de naast zijn ambtsgebied gelegen Gelderse stad Doesburg, meegewerkt en de daar gemaakte gevangenen op de burcht Zevenaar ingesloten.

 

Toen in 1470 het tot Gelder behorende, Didam bij de Liemers kwam, stond de bezetting onder het bevel van Johan van den Loe. 4)

Johan van den Loe trad als bemiddelaar op, om talrijke Gelderse enclaves ter afronding rechts van de Rijn, rondom Zevenaar, de Liemers en Emmerich, tot een succesvol einde te brengen. In een brief van 29 juli 1473 had hij de Hertog gemaand, zoveel mogelijk geld te innen, omdat de financiële en militaire hulpverlening voor de Bourgondische partij hoge kosten en moeite veroorzaakten. De Fehde bovendien tot grote schade in zijn ambtsgebied had veroorzaakt. Hij verlangde de Eltense voogdij en het gebied van Angerlo tussen Rijn (Lek), IJssel en Oude IJssel als compensatie te krijgen. “smeed het ijzer zolang het heet is”raad hij zijn vorsten. 5) Ook had hij al op 3 juli een grensomschrijving van het gebied overgereikt, zoals Kleef het wilde. Alles geschiedde in het openbaar, zoals Johan van den Loe het had voorgesteld. Dat het Hertogdom Kleef zijn bezit tussen Emmerich, Arnhem, Doesburg en Doetinchem mocht vergroten en tot rechtsgebied maken, ging zeker terug naar Johan van den Loe.
Dat Johan van den Loe zijn eigen goederen en bezittingen wou uitbreiden, is bewezen. Talrijke akten en oorkonden kunnen dit aantonen.

In tegenstelling tot zijn collega’s ridders beschikte Johan over veel geld. Zoals hij voorheen ook had gedaan leende hij in 1453 en 1457 grote geldbedragen uit aan de Hertog van Kleef.
Hij liet zich daarvoor als onderpand Nieuwland en Broekland en ook nog tienden in Groessen en Babberich geven.

Zijn beide dochters huwde hij zeer gunstig uit. Christina 1451 met Johan van Aldenbochum en Elisabeth 1454 met Dietricht van der Horst. De derde dochter Margaretha werd non en later abdis (1476-1510) in het Cisterciënzerklooster Sterkrade, het oude huisklooster van de familie, als opvolger van haar tante Hadewig van den Loe (1461-1473). Voor zijn zoon Wessel kon Johan ook een goede partij tot stand brengen. Wessels vrouw Liesbeth van Beerenbroek bracht groot (goederen) bezit mee. Johan kocht voor zijn zoon een burcht, de burcht Wissen in 1461, die tot heden nog in familiebezit is. 7)

Wanneer de Van den Loe’s op het huis Enghuysen zijn gekomen is niet erg duidelijk. Johan van den Loe bezat het huis niet tijdens zijn ambtsperiode. In 1548 woonde er de tweede vrouw  van Wessel van den Loe, Margaretha van Hönnepel. 8)
In 1454, keurde Johan van den Loe de financiering goed om de bouw van de toren van de Martinuskerk in Oud-Zevenaar, die afgebrand was, voort te zetten. 9) Het geld voor de opbouw van de toren was door de plaatselijke adel bijeengebracht.

 

Johan van den Loe en de geestelijke stichtingen                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                  

Tijdens mijn speurwerk in het familiearchief van De Nerée trof ik een kopie van een testament aan uit 1603. Daarin wordt de laatste wilsbeschikking van Peter van Aldenbouckum en Elisabeth van den Loe genaamd Aldenbouckum opgetekend. Tijdens het transcriberen kwam ik voor een verrassing te staan over een fundatie en stichting van de Andreaskapel. Velen, die de historie van de Liemers beschreven, hebben Oud-Zevenaar en Johan van den Loe in de Martinuskerk naar voren gehaald. Ik heb dat ook gedaan, in de veronderstelling, dat de historici het beter wisten dan ik.

Tot mijn verbazing kwam uit het testament van Aldenbouckum duidelijk naar voren de navolgende beschrijving: Ist demnach meine verordtnungh das nach meinen verscheiden den auss diesem zeitlichen leben mein lichnam alhie binnen Zevenar in der kirchen in deren von Loe Kapelleke oder korechen Christlich und ehrlich (Jedoch ohne einige pomperie) Zur erden bracht, und zur gedachtnus ein Epithaphium (wir meine vorssass den haefmeister von der Kerk geschehen ) daerselbst bestalt werden soll.
Omstreeks 1466 werd binnen Zevenaar de Loekapelle gebouwd, wat in 1521 de parochiekerk van de H. Andreas werd.
Voorts wordt steeds Het Onze-Lieve-Vrouwegilde, waarin wij in een akte van 2 februari 1431 als aanhef lezen: “Fondatie van de Gijlde ihn Holthuijsen und Babbergen Herlichkeit”, niet op naam staat van Johan van den Loe. Hij werd pas in 1436 als ambtman van de Liemers aangesteld. 10).

Teruggaand naar de geschiedenis over Johan Van den Loe wordt hij meer en meer betrokken bij godsdienstige zaken.
Nadat Johan van den Loe zijn kinderen goed had verzorgd, ging hij zich meer en meer bezighouden met zijn zielenheil.
De eerste Hertog van Kleef, Adolf, stichtte in 1417 een Kartuizersklooster op een eiland in de Rijn, genaamd op der Graven. Het aantal kloosterlingen nam meer en meer toe, zodat er bijgebouwd moest worden. Johan van den Loe, huishofmeester en Drost in de Liemers, nam de aanbouw van twee cellen voor zijn rekening. 12) In 1583 werd het Kartuizerklooster tijdens de oorlog door soldaten verwoest en in 1590 door de stad Wesel tot en met de fundamenten, afgebroken. 13)

In de St. Andreaskapel beneden het koor stichtte Johan en Stina in 1468 de vicarie Onze Lieve Vrouw. Op het vicarie-altaar moesten na hun afsterven H. Missen worden gelezen voor de zielenheil van Johan van den Loe en zijn vrouw en voor Johan’s ouders en nakomelingen. Zij geven voor deze diensten aan de vicaris erfelijk een jaarlijkse rente uit een stuk land, de bijvingk gelegen op Kleijmaete. Een Rijnse gulden jaarlijks uit het huis van Hendrik van Duven, binnen de Vrieheit van Zevenaar. Ook Johan van Lijnne en Schwefeld zijn vrouw hebben op dit altaar gegeven drie oude schild en daarna kwamen steeds meer donaties aan de vicarie binnen. 14)
Noch eenmaal stelde Stina van Eijll bij haar laatste wil 20 Rijnse gulden ter beschikking, dat geven moest worden “onser liever vrouwen”. 15)

 


Op dinsdag 18 augustus 1467, lieten de ambtman van de Liemers, ridder Johan van den Loe en zijn echtgenote Stina van Eyll voor richter en schepenen van Zevenaar de schenking van een huis met erf binnen de vrijheid van Zevenaar vastleggen. ``Ter ere Gods, van Zijne Lieve gebenedijde heilige Moeder en van alle Gods heilige, en ter vertroosting der zielen van hun beider ouders”, zo luidt de aanhef, “hebben Johan van den Loe en zijn vrouw van hun tijdelijke goederen gegeven een huis en erf binnen de “vrieheit toe Zevener” tegenover de kapel gelegen” Aan de ene kant ervan lag het huis en het erf van Johan Merenberg, voordien Frederik van Damme toebehorend. Aan de andere zijde lagen huis en erf van Willem Helmichssoen en achter de moestuin lag een gracht.
Dit pand hadden zij laten bouwen om te bestemmen tot onderkomen van zeven arme, rechtschapen bewoners van de Liemers, ouder dan vijftig jaar. Ieder zou een vaste kamer hebben en een vaste plaats bij het haardvuur, het dichts bij zijn kamer gelegen. Een van de bejaarden, een vrouw, die daartoe het meest geschikt werd gevonden, zou door de vicaris van het Onze-Lieve-Vrouwe-altaar worden aangewezen als gasthuismoeder. Zij zou wonen in de zijkamer aan de tuinkant. Zij zag toe op een goed beheer van het huishouden en een voor ieder van de bewoners rechtvaardige gang van zaken.
Lijders aan besmettelijke ziekten uit het kerspel Zevenaar die geen onderkomen hadden, moesten in het gasthuis worden opgenomen en verpleegd. Het testament bepaalde, dat als er iemand in Zevenaar wonende is “van pestilencien of andere sieckeden beviel ind uitgedreven wurde, ind self geyn huesvestinge hebn of gekregen en kunden of die uitgedreven ellendige lude in de cammer van het gasthuis gebracht wurden of quemen, die sal die vrouw, die ter tijt in der cammeren woenden, daer inne waeren, van den leven ter doit komen sij of wederomme gegaen konne”. Verder zou de zieke daar door de vrouw verpleegd worden en eten en drinken ontvangen. Daarvoor ontving de vrouw de kleren van de zieken na hun dood, en verder alle jaren een oude schilt van de vicaris.
De hof diende voor gemeenschappelijk gebruik. Er mocht alleen raapzaad voor olie, maanzaad en moesgroente in verbouwd worden voor gebruik van het huis. Ieder bewoner, die er toe in staat was, moest in de hof arbeiden. Wie niet tot werken in staat was, zou wel mee in de opbrengst delen.

Aan dit gasthuis zijn bij de stichting ervan de volgende bezittingen en inkomsten geschonken:
-uit  “de Byvanck”onder Beek acht mud rogge, Zevenaarse maten;
-drie oude schilden uit drie morgen land in de Lentemorgen aan de Stegeslag gelegen;
-twee Rijnsguldens en achttien Keulse witpenningen uit vier morgen land op “die Kleymate” geheten De Byvanck aan de Zevenaarse wetering;
-een Rijnsgulden, pacht van een stukje land aan de “Poelwicker Stege” naast Palick van Helbergen en bij Henrick Steynhues in pacht;
-een Rijnsgulden uit het huis van Goessen Kemerling, gelegen tussen het kerkhof, Steenweg, kolk en de hofstede van Willem Helmichszoon;
-zeven “ortschilt” pacht uit het huis waar pachter Spaen Ingen in woont naast het erf van Gadert van Wilack. De grond met de huisplaats had de hertog van Kleef geschonken.
-een rente van een oud schild uit het huis van Henrick van Duven zaliger, waar Ricquin van Hal woont, aan de Steenstraat gelegen.

 

 

Nadat deze goederen door de stichters tot onderhoud van de zeven armen waren aangewezen en geschonken, werd bepaald wie “ten ewighen daghen” zou zorgen voor het onderhoud van het huis, voor het invorderen van pacht en voor alles wat door deze stichtingsbrief was “geordiniert ende geschicket”. De erflaters hadden daarvoor “gesat ind gebeden den eirbaren heren Dirick Roelofssoen, vicaris Onser Lieven Vrouwen  Altairs binnen der capellen in der vriheit van Zevenaar ind sinen naekoemelingen vicarissen van het voornoemde altaar, dat die Onser Lieven Here Goede toe eren ende toe behulpe van de arme lieden, dat gasthuis, erftael ind jairrente ordinieren, regiren ind schickens; sal ten ewigen dagen gehalden werden”.
De vicaris zou het recht hebben een arme voor plaatsing aan te wijzen wanneer in het gasthuis een plaats open kwam. Ook de “jaarrente” zou hij invorderen en het koren zou hij op de zolder laten brengen. Hij moest jaarlijks voor vijf Rijnsche guldens brandhout kopen, voor twee Rijnsche gulden gerst om malt van te maken en bier van te brouwen, voor een Rijnsche gulden en zes Keulsche witpenningen “ruebsait” om daaruit olie te slaan. Verder zou de vicaris jaarlijks voor dertien albus zout kopen ten dienste van de armen, één Rijnsche gulden besteden tot onderhoud van de inboedel en van het huis en als er iets van overbleef, zou dit tot in tijd van nood bewaard worden. Mocht de pacht hoger worden en dus het inkomen vermeerderen, dan zou ook de kost naar proportie verbeteren.
De vicaris ontving ieder jaren als beheerder een oud schilt uit het huis van Henrick van Duven. Doch als de vicaris het beheer niet meer waarnam, dan ontving hij de oud schilt niet en kwam dit ten bate van de armen of degene “den die armen dan daartoe ordinierden”.
De “vrouwpersoon”, een van de arme vrouwen, daartoe door de vicaris aangesteld, zou voor alles in huis zorgen, alles gelijk verdelen, zodat iedereen tevreden was.
Met passeren van de stichtingsakte voor het gericht te Zevenaar was een stukje armenzorg vastgelegd.
De “eeuwige memorie” in de  vorm van heilige missen wordt door de dezelfde liefdadigheidsgedachte gedragen als de stichting van het gasthuis en de stichting van Onze Lieve Vrouw met als nevenbedoeling het gasthuis, dat hij liet bouwen, een gastmeester en priester te bezorgen en om de benoeming ervan in eigen handen en die van zijn erfgenamen te houden. 16)
In maart 1979 kwam de bulldozer en daarmee verdween het Loogasthuis uit het hart van Zevenaar.

 

De Grote Byvanck onder Beek met de betrekking tot de Van den Loe’s.
Voordat met Johan van den Loe en zijn vrouw worden verder beschreven, sta ik even stil bij de vererving en de familierelatie van Van den Loe.
1 Johan van den Loe x Stine van Eyll 1437
2 Wessel van den Loe x Elisabeth van Berenbroeck
3 Wessel van den Loe x Margriet van Honnepel
4 Wessel van den Loe x Getrud van Wijlich
5 Elisabeth van den Loe x Peter van Aldenbochum
6 Gertrud van Aldenbochum x Anton van Aeswijn

.
In 1447 is voor het eerst sprake van de Grote Byvanck. Deze wordt dan door Johan van den Loe, drost in de Liemers, kort voor de verpanding van Beek aan Bergh, gekocht van Derick van Ailsvoirt en zijn vrouw Aleid van der Wilten. Er staat bij dat Aleid de Grote Bijvanck van haar vader Berndt van der Wilten na zijn overlijden kreeg. Het is dan nog een vrij en eigen goed, dat alleen bezwaard is door twee voorafgaande verkopingen in 1418 die nu worden omschreven als een tuchtbrief op de drie delen van de Byvanck, toekomende aan Wolter Kerskorff en twee scharen hout ten behoeve van Reynolt van Rees uit het deel van de Byvanck Kortenbosch genaamd.
Door deze aankoop was Johan van den Loe ook in staat in 1467 bij de stichting van het Loegasthuis de Byvanck te bezwaren met een jaarlijkse rente ten bate van het onderhoud van de armen in het Loegasthuis: ”uyt die Byvanck, gelegen in dem Kerspel van Beek, jaarlijks acht malder rog, Zevenaarse maat”. Deze rente werd bij gelijke akte met vier andere malder in de Byvanck verhoogd. In 1602 kopen Peter van Aldenbochum en zijn vrouw Elisabeth van den Loe deze jaarlijkse last af. Zij wordt aldus omschreven: ”eine jarliche rente van zwelff malder roggen, gleich dieselbe durch wijlen den auch edelen heren Johan van der Lohe ritter und Fraw Stijna desselben hausfrawe dem vorschreven gasthuisz binnen Zevenhar uit een bowhoff gelegen in den kerspell van Beeck, genant den groeten Byvanck, legirt und gegeben ist geweest”. Voor het Loegasthuis trad op Johan van Lent, in die tijd burgemeester van Zevenaar en provisor van het Loegasthuis ”so dit von der Loe gestifftet hefft”. De burgemeester beroept zich op een volmacht van 1585 en een overeenkomst van 17 mei 1602 krachtens welke hij na betaling van een som geld de vordering op de Byvanck cedeert (afstand doen van): ”in kraft einer vorbrochter und vertoenter volmacht, gedatiert in vor eine summa pennongen, deren er sich van wegen desz gasthuisz vorschreven gueder den jaer duiszent vieffhondert tachentich vier in die maent december bezalungh bedancken dede, tot voldoinunghe eines den soeventhienden Mai desz jaers sestienhondert twee upgerichten verdrachs”
Tegelijkertijd kocht dat echtpaar een zelfde last, drukkende op de Byvanck ten dienste van de armen van Oud-Zevenaar, af. Derick van Lengell is dan pastoor van de kerk van Oud-Zevenaar, die Johan van Lent voor hem laat optreden. Verder zijn daarbij partij de kerkmeester Willem Wolff, tevens provisor van de armen, gevolmachtigde van Arndten van Zeller en Johan van Heerdt, eveneens kerkmeesters te Oud-Zevenaar.

 

 

Het verdient de aandacht, dat Elisabeth van den Loe bij haar huwelijk de Grote Byvanck moet hebben aangebracht. Ongetwijfeld heeft zij die gekregen van haar tante Anna van den Loe, getrouwd met Heinrich van der Reck, van wie zij ook vele andere bezittingen erfde. Anna nu kocht na 1578 de Kleine Byvanck, het leen van Bergh. Zij had bij de boedeldeling van 1558 al de Grote Byvanck, afkomstig van Johan van den Loe, gekregen. In de boedeldeling staat: ”noch een hoff gelegen int kerspell ter Beeck genandt den Byfanck myt allen sijnen Rechten und toebehoer van Holtgewass und anders. Edoch myt sulcken bescheidt dat die vurg. Jouffer Anna van Loe dair jairlix und alle jaer utrichten sall an dat Gasthuyss to Sevenhaer twelff malder Roggen den armen dairneffens Jouffer Anna vursz. toegedeilt”.
Anna van der Reck - Van den Loe liet na haar dood de Byvanck na aan haar nicht Elisabeth van den Loe, dochter van haar broeder Wessel, de derde van naam in de lijn.
In 1616 werd zij door Bergh als vrouwe van de Byvanck in het leenregister ingeschreven. Zij was toen in tussen tijd weduwe geworden van Peter van Aldenbochum, die als drost in de Liemers Heinrich van der Reck was opgevolgd.
Elisabeth en Peter van Aldenbochum hadden een enige dochter Getrud, waarop het familiebezit van de Van den Loe’s overging.
In 1624 werd Getrud in opvolging van haar moeder Vrouwe van de Byvanck.
In 1675 blijkt zij te zijn overleden en krachtens testamentaire bepalingen de Byvanck te zijn overgegaan op haar nicht Margriet von Bernsau, gravin van Schellart, douarière van Huchtenbroek.
Die Von Bernsau’s hebben waarschijnlijk tevens bij erfenis enige familierechten op het Loegasthuis gekregen. Althans op 27 maart 1675 gaven de Von Bernsau’s het jus inspectionis (het recht van oppertoezicht) op het Loegasthuis aan de familie Von Bodelschwing. Vanaf die tijd dateert de jaarlijkse overlegging van de rekeningen van het gasthuis aan de familie Von Bodelschwing.

Johan van den Loe en Stine van Eyll ’s leven nemen een einde.
Op 14 februari 1470 is Stina van Eyll gestorven. Zij werd begraven bij de Kartuizers op het Graveneiland bij Wesel, zoals zij in haar testament had aangegeven.
In hun testament bepaalden zij ,dat die Kartuizers 200 Rheinse gulden kregen om daarmee een “Celle” evenals ieder jaar 25 gulden als erfrente voor het onderhoud van een Karthuizer monnik. Zij stelden ook 500 gulden aan kapitaal ter beschikking. 200 gulden werd voor financiering van een monnikhuis gebruikt, waarvan de bouw van een huis zelfs 300 gulden kostte.
Tegelijk in 1470 maakte zij een speciale stichting voor geestelijke bediening. In de stichting heet het, dat Johan van den Loe en zijn overleden vrouw Stina “zur Ehre Gottes, der hl. Junfrau Maria und aller Heiligen sowie für eigenes Seelenheil und das ihrer Kinder, Eltern, Geschwister, Verwandten und Freude“ aan de prior Kartuizerklooster bij Wesel een jaarlijkse rente van 29 gulden geschonken hadden. 18)

 

In 1473 loste Johan van den Loe de laatstgenoemde rente over 29 gulden af en betaalde dat geld in grootte van 580 gulden aan de Prior van de Kartuizers contant in de hand, waarmee hij dat geld opnieuw besteedde om de geestelijke bediening van de monniken veilig te stellen. Dat deed de Prior niet meteen, maar liet het geld lange tijd ongebruikt liggen, zodat er later dientengevolge verschil van mening met Johans zoon Wessel kwam, toen deze vaststelde, dat de Kartuizers zich niet correct aan Johans besluit gehouden hadden.
De Kartuizers op het Graveneiland beleefden toen hun beste tijd en volop bloei. De verdiensten dankt het klooster in het bijzonder aan haar Prior Arnt van Have (Arnold van Herenhave), die van 1448 tot 1477 aan het hoofd van het klooster stond. 19)
Johan van den Loe heeft in deze tijd zijn stichtingen gemaakt en heeft al deze mensen en dingen goed gekend en zeer zeker de Prior Arnt van Have, die hij kende vanuit de Liemers.
Na de dood van zijn vriend Thies van Eyll en zijn vrouw Stina van Eyll leefde Johan van Loe noch vijf jaren. Hij stierf op 23 augustus 1476; anno 76 op sint Bartolomesavent , ind dat was doe….op enen vridagh des morgens in der dagziet tusschen drie ende vyr uren, zoals zijn zoon Wessel later eigenhandig had opgeschreven. 20) Hij werd naast zijn vrouw begraven in het Kartuizerklooster op het Graveneiland 21)


Bronnen:
1)Der Konflikt um die Ansprüche des Kölner [[Erzbischof|Erzbischofs]] führte zu einer fünf Jahre währenden [[Fehde] zwischen dem Erzbischof auf der einen Seite und dem Herzog und Soest auf der anderen Seite. Beide Seiten erfuhren von vielen Fürsten und Städten Unterstützung. So stand zum Beispiel die Stadt [[Dortmund]] auf der Kölner Seite – eine Entscheidung, die nach heftigem inneren politischen Konflikt in der Reichsstadt gefallen war. Zwar existierte ein Bündnisvertrag mit Soest und anderen großen Städten Westfalens, der erst 1443 erneuert worden war, aber für Dortmund als Reichsstadt wog die Bedeutung der kaiserlichen Acht ungleich schwerer. Hinzu kam, dass der Kölner Erzbischof vom Kaiser als Schirmherr über Dortmund eingesetzt war, woraus sich schlussendlich die Entscheidung für dessen Partei ergab. Ilgen Quellen, Bd. IS 315 Anm. losse schetsen uit de Liemers door  Mr. A.J. M. van Nispen tot Pannerden, Uitgave: Liemers Lantaern Zeven
2) Gert ’s van der Schüren Chronik von Cleve und Mark en Laar 1953
3) Nederrijnse  studiën  XIIIde - XVde eeuw, F Keiner, Groningen 1954
4) Archief Slot Wissel “familiekroniek”.
5) Wie Anm s. 201 smedet  dat ysen , die will dat id heit is.
6) Hsta Düsseldorf Kleve-Mark Urk nr 2022a  Archiv Schloss Wissen.
7)Annalen des historischen vereins für den niederrhein, heft 206, 2003. Rheinland verlag Pulheim
8) Het huis Enghuysen, A.G. van Dalen De Liemers No. 7
9) Hoge Raad van Adel, Archief de Leemcuyl, Collectie W.A. van Spaen.
10) Schuttersvereniging St Anna Oud –Zevenaar, uitgave CVZ Blz. 16 ev.
12) Für die frdl. Erlaubnis zum Bdruck der Quelle sie den Eigentümern geankt, übrigens direkten  nachkommen des mittelalterlichen Stifters, F.  Graf v. Loe und R. Frher, v. Loe
13) P.Th.A. Gantesweiler, Chronickder Stadt
14) St Andreas Zevenaar Nr. 41
15) Arch. Schloss Wissen Urk. 147esel,Wesel 1881
16) Brood en Gruis, Zes eeuwen sociale zorg in Zevenaar en het ambt Liemers,  2009, Theo J. G. Goossen en Rien van den Heuvel.
17) Archiv Schloss Wissel Urk 1470 M
18) Ebd Item den Cathuseren twe hondert Rijns gulden voir een celle to tymmeren ende 25 Rijns gulden erfflick voir enen Cathuseren.
19) Arnold Heymeric, Schriften.
20) Archief Slot Wissen Familiekroniek.
21) Archief slot Wissen Urk.