De Wehlse troebelen

04-01-2015 11:39
Oorlogstoestanden in Wehl
door Theo Goossen, Zevenaar

Inleiding
Al in de middeleeuwen werden de grenzen van het kerspel (plattelands rechtdistrict) Wehl gevormd door weteringen (waterafscheidingen; groter dan een sloot) en wallen (langgerekte ophopingen van grond, gemetselde muur die iets omgeeft ter bescherming) begroeid met doornhagen.
Het dorp zelf was ook nog eens versterkt met wallen en grachten, terwijl er bovendien nog sprake was van de aanwezigheid van enige bergvreden (verdedigbare woontorens) rondom het dorp. Dergelijke hindernissen mogen dan enig nut hebben gehad ter afwering van allerlei geboefte, tegen echte oorlogen waren de obstakels niet bestand.

Kleefs-Gelderse schermutselingen
Tijdens de Kleefs-Gelderse schermutselingen in de jaren zestig van de 15de eeuw had Wehl ernstig te lijden van aanvallen van Johan Mom, die van nabij Angerlo gelegen slot Kell de omgeving onveilig maakte.
Op 18 maart 1466 zagen inwoners van Doetinchem in de verte een aantal vaten vervoerd worden. In de mening dat deze met wijn gevuld en voor de Kleefse vijand in Wehl bestemd waren, deden zij een uitval. Het bleek echter een krijgslist, in vaten bevond zich slechts water, en vele aanvallers werden gevangen genomen…
Het geschiedde allemaal in de tijd dat Johan van der Loe landdrost was in de Liemers. Op 13 april 1466 deelde hij aan hertog Johan van Kleef mee, dat het kerspel Wehl woest en verlaten was.
De oorzaak was een strijd, die gevoerd werd tussen de Gelderse Hertog Arnold en zijn zoon Adolf.
De Hertog van Kleef, was een zwager van de Hertog Arnold en dus op zijn hand. Adolf viel regelmatig binnen de Kleefse Liemers. De aanvaller, namens Adolf, was Johan van Kell, landdrost van Adolf. Op zijn slot Kell te Angerlo hield hij een garnizoen van 50 à 60 man en vanuit Doesburg kon hij steun verwachten van nog een 100 à 200 soldaten.
Vanuit Kell organiseerde Johan Momm strooptochten in de heerlijkheid Wehl. De soldaten mishandelden de geestelijken, pakten kinderen op, verkrachtten vrouwen en lieten zelfs huizen waarin een kraamvrouw lag niet ongemoeid.
Deze strooptochten kwamen voor Johan voort uit noodzaak. Hij had op zijn slot soldaten, die niet alleen betaald moesten worden, maar ook gevoed. Hij moest zijn mannen in vijandelijk gebied laten plunderen. En dat ging er rauw aan toe in die dagen.

Pandbeslag op de Wehlse Gemeente
In de jaren 1581-1583 waren er invallen van de troepen van Graaf Willem van den Bergh aan de orde van de dag, en in 1582 wordt melding gemaakt van plunderingen van een door in Doesburg gelegerd krijgsvolk. Gedurende de dertigjarige oorlog (1618-1648) kreeg Wehl een zo hoog opgelegde oorlogsschatting (een afkoop, te voldoen aan de overwinnende vijand, zodat deze het dorp niet zou plunderen), dat het die slechts kon opbrengen na een noodgedwongen verpanding door de geërfden van een aantal gemeenschappelijke gronden.
In 1624 werd de Heerlijkheid Wehl door troepen van de naar Spanjaarden overgelopen Hendrik van den Bergh geplunderd.
Daarna keerde het getij, totdat in 1628 onder het Pruisische bewind zware oorlogsschattingen aan de bevolking werd opgelegd. Contant geld was bij de inwoners van Wehl niet aanwezig, zodat de Geërfden gedwongen waren de Essensestraat voor 200 gld. 20 st. Clevisch voor de tijd van zes jaar te verpanden. De Essensestraat was gemeenschappelijk weidegebied geweest.
In 1631 gaven de gemeenslieden van het kerspel Wehl bij het gericht Zevenaar klagend te kennen, dat zij “Gott erbarms” de betaling van hun opgedrongen schatting niet opbrengen konden. Om tot betaling aan te zetten hadden de soldaten enige mannen als gijzelaars meegenomen. Omdat de belastinginner op volledige betaling aanhield, kon men geen ander middel bedenken nog vinden dan een stuk gemeenschapsgebied, het Mehrenbruch, voor zes jaar te verpanden. Met goedvinden van de Drost Herteveld werd van Derick Hermans een bedrag van 325 dhlr.à 30st. Clevisch opgenomen, waardoor het Mehrenbruch voor zes jaar verpand werd.

Wehl tijdens de Zevenjarige Oorlog.
In 1756 barstte de Zevenjarige Oorlog uit, waarin o.a. Pruisen en Frankrijk tegenover elkaar kwamen te staan. De tol, die Wehl hiervoor heeft moeten betalen is uitermate zwaar geweest.
Al bij het begin van de oorlog moest men grote hoeveelheden koren, boter, aardappelen, erwten en wortelen naar Wezel zenden ten behoeve van het leger. Een jaar later werd Wehl, omdat het naar de zin van de Franse bezetters van het Pruisische gebied, niet genoeg had geleverd, bedreigd met plundering en brandstichting. Wie het kon veroorloven, vluchtte naar het, in die tijd nog aangrenzende “Gelderland”. Op 22 juni 1757 trok een militair commando het dorp binnen, vermaakten zich in de herbergen kostelijk met flinke hoeveelheden jenever en voedsel, molesteerden enkele inwoners en vertrokken weer naar het front met een zestal karren en 25 paarden.
De mannen uit Wehl hadden ook diensten aan het leger moeten verrichten o.a. te Rees, doch ook te Wesel. Als Wesel door de Fransen in de Zevenjarige Oorlog (1756-1763) was ingenomen, hielpen zij gedwongen mee tot uitbreiding van de vestingwerken. Later bij het een bezoek van de Koning in Pruisen, moesten zij ze weer slechten. Deze werkzaamheden aan de vesting te Wesel hadden grote armoede ten gevolgen gehad, zodat de schatting niet opgebracht kon worden. Daarnaast moest men nog proviand leveren, terwijl de grond niet behoorlijk bewerkt kon worden.
20 mei 1757 berichtte Richter Felderhoff, dat hij met arrest werd bedreigd en daarom naar Doesburg uitgeweken was. Velen wilden niet meer naar Wesel gaan dienen; de bevolking werd met brand en plunderingen bedreigd.
In 1758 moesten op een kwade dag op bevel van de Fransen niet minder dan 403 broden voor het leger gebakken worden. Men kwam ze echter niet ophalen, het brood verschimmelde en werd tenslotte als veevoer verkocht, waarbij alles samen niet meer dan 10 gulden en 8 stuivers opbracht.
Weer een jaar later moesten enorme hoeveelheden stro, haver en hooi geleverd worden. Omdat echter alle voorraden al lang op waren, werden de Wehlenaren gedwongen grote sommen geld te lenen om op die manier alsnog het gevraagde te kunnen leveren. Der weinig boeren die nog paarden hadden, werden gedwongen in Wesel aan de versterkingen te werken.
Toen in juni van dat jaar een aantal ambtenaren arriveerde om onwillige inwoners te dwingen, toonde de bevolking zich zo vijandig, dat de beambten zich ijlings in de herberg “de Zwaan” in veiligheid moesten brengen.
Aan het einde van de Zevenjarige Oorlog in 1763, schreef de Wehlse pastoor aan de gevluchte richter te Doesburg wat er tijdens deze troebele jaren geschied was. Bij hun vertrek had hij de ruiters 6 Dhlr. gegeven. De soldaten hadden in de herbergen veel verteerd, vooral jenever ging met kannen te gelijk naar binnen. Bij hun afmars waren deze soldaten buitenzinnig geweest, dat ze zelfs de predikant hadden gemolesteerd. Het was maar beter dat dit schuim van de natie thuis was gebleven. Ze waren met 6 wagens, totaal 25 paarden en de nodige Wehlse knechten vertrokken. Van de wagens waren alleen de knechten, totaal uitgehongerd en te voet huiswaarts gekeerd. De overige Wehlse mensen werden tot ver achter Wesel op transport gesteld. Ik beklaag, zei de pastoor, deze mensen die nu op weg zijn.

Het leven in Wehl na 1763.
In 1765 waren de gevolgen van de oorlog nog merkbaar in het dorp.  Dagloners waren door de Weselse diensten tot de grootste armoede gekomen; de rogge bracht niet de helft van andere jaren op.
De smid en de schilder verklaarden dat zij niet konden werken. Ze kregen geen opdrachten en konden ternauwernood het benodigde voor hun bedrijf inkopen. Een winkelier kon geen krediet meer geven en had daardoor weinig omzet.
Van een keuterboer was de oogst totaal mislukt. De schuld over de voorafgaande jaren was even groot als zijn hele bezit. Hij kon voor zijn gezin de nodige dekens tegen de koude niet kopen. De kinderen sliepen op stro.
Zo ging het jaar in jaar uit. De naweeën van de oorlog waren rampzalig. De Wehlse bevolking leed door de oorlog groot gebrek. Daar bovenop kwamen ook nog slechte oogsten en barre winters; het volk had zwaar te lijden. Meer dan een halve eeuw later zat de Wehlse gemeenschap nog diep in de schulden, dat men genoodzaakt was de gehele Wehlse heide te verkopen. Ook in 1795 en 1796 werd men gedwongen tot leveranties en diensten ten behoeve van zowel Pruisische als Franse troepen.

De enclave Wehl was voor het aanwerven van rekruten in een gunstige positie gelegen. Omringd door vreemde mogendheden kon op aanbod gerekend worden.
Het gerecht, dat meestal zitting hield in de herberg “De Zwaan” onderzocht de aangifte van gewelddadige ronselpraktijken en nam tevens de deserteurs in bewaking op.

Wehl komt bij Nederland.
Na de overgang in 1816 bleef Wehl voor het eerst in zijn geschiedenis lange tijd gespaard van oorlogsellende, totdat de Tweede Wereldoorlog uitbrak in 1940. Er zijn weliswaar slachtoffers gevallen bij de verdediging van Wehl, van een gedeporteerd Joods gezin is nimmer meer iets vernomen en óók na de bevrijding zorgden onontplofte munitie en de gevreesde boobytraps nog voor dood en verderf, maar de oorlog was hier niet op zijn aller-hevigst.
In de maanden september en november van 1944 barstte echter de oorlog óók in Wehl in alle hevigheid los. Men kreeg bombardementen te verduren, waarbij een aantal panden totaal werden verwoest en een flink aantal panden werden beschadigd. Helaas vielen er weer slachtoffers. Op de tweede paasdag 194, begon de strijd om de bevrijding van Wehl. In de namiddag werden vanuit het oosten aanrollende Canadese eenheden de laatste Duitsers, die zich fel hadden verzet, uit het dorp verjaagd of gevangen genomen. De volgende dag was de gehele gemeente vrij en was iedereen in feeststemming.

 

Bij deze teksten zijn ook gegevens gebruikt van A .G. B. Koster en J.W. Jansen