Dijkdoorbraak Pannerden 31 januari 1926

03-01-2015 16:39
Dijkdoorbraak Pannerden 31 januari 1926
A.W. Cremer, Twello

Een ooggetuige verslag van Teun Cremer
Wij gingen ’s middags (zondag) 31 januari op de fiets naar Pannerden. Mijn vader en ik, Louwie Berendsen en Otten uit Groessen pus W. Peters (snijder) met Louwie en Adriaan. Pannerden was weer droog en daar het in die tijd ook nog tamelijk gevroren had was het een vieze boel. Wij fietsten de dijk rond en kwamen al zo in Herwen en Aerdt terecht. De dijk liep recht door en we kwamen in Lobith terecht. Dat was heel de bedoeling niet, maar wij dachten dat draait wel zo op een terugweg uit, maar dat was mis. Wij fietsten wel drie maalrond de kom van het dorp en kwamen niets verder. Het stonk erg naar verbrand leer en zodoende wisten we wel dat we weer op dezelfde plaats waren. We vroegen aan een paar jongens de weg en die zeiden: “Ga bij Dolfke van Nispen de hoek om en dan maar recht uit en je komt in Herwen”. Wij volgden hun raadgeving en inderdaad we naderden weer de splitsing en wij waagden het de groene dijk te nemen.
Dat was een ellende voor we in Pannerden waren om nooit te vergeten. Willem de snijder verloor ook al een schoenzool in de modder en het begon ook al donker te worden. Op de pont van het Bergse Hoofd hadden we dan een poosje rust en maakte ons weer een beetje schoon.
In die tijd was het donker geworden en wie een licht op de fiets had maakte dat in orde, maar allemaal hadden wij dat niet. Dat was in die dagen carbidverlichting en een knoeierij in het groot. Wij zochten maar wat binnenwegen op want lopen hadden we ook geen zin en zo kwamen we in het Loo weer thuis.

De overstroming had flink huis gehouden.
Het was in die dagen nog geen wonen in Pannerden, want het zag er smerig uit in de huizen. Wie het nooit gezien of meegemaakt heeft kan daar geen voorstelling van maken. We zagen het eerst de kuilen met bieten en aardappelen die in die tijd ook nog bevroren. Alles was rot.
Aan de dijk lagen deuren, vensters, kadavers, beddengoed, kippenhokken en alles wat bij de bedrijven los lag. En binnen in huizen op de deel lag het vee te rotten, Koeien, varkens, hokken met kippen die niet gered konden worden, want het moest in een paar uur gebeuren en hert moest allemaal op de dijk aan. Die het dichts bij de doorbraak zat was blij dat hij zelf op de zolder kon komen. Kris Driessen, die daar het dichtst bij woonde werd wakker door het stromen van het water dat over de dijk liep en zag door het raam de dijk wegzakken. Hij vloog de deur uit om een bootje te grijpen dat aan de andere kant van de dijk lag, maar schoot hals over kop door het zuigen van het water door het gat. Gelukkig hield hij nog een roeispaan vast en zo doende dreef hij weg. Dat gebeurde om 4 á 5 uur ’s morgens.
Toen zo tegen elf uur een menigte op de dijk stond wist iedereen dat Driessen vermist was en werd als verloren beschouwd. Anders was er geen mens vermist. Maar in eens kwam op een afstand iemand aanlopen en tot verwondering van iedereen was het Driessen. Deze stak de hand uit op het weerzien maar zakte even later in elkaar, hij was drijfnat en koud en heeft zes weken in bed gelegen eer hij weer een beetje mans was.
Hoe dat kon is onbegrijpelijk, een gat van 10 meter diep, toen kot en haar door de Peppelenpas, door heggen en struiken op de Renbaan aan, het hoogste gedeelte van Pannerden met de roeispaan, waarmee hij zich boven water hield en denk u zich eens in de temperatuur.
Het was wel zacht weer, maar het was winter. Het huis van Driessen was half opgespleten; de zijmuur was verzonken en de kap zakte iets over. Ik zie nog de binnendeuren en er hing nog een jas aan de deur. Waar de muur gestaan heeft stond elf meter water. Het was een nieuw huis. Het is verders geheel afgebroken en aan de andere kant van de weg herbouwd. Het staat er precies nog zo.

Een jaar later ben ik met mijn vader nog eens naar Pannerden geweest en hebben daar neven en nichten van hem opgezocht, de familie Iedink 3 neven en een nicht woonden in het dorp bij de kerk en Leo woonde in de Renbaan en nog een broer in België. Ik ben toen met Hein Iedink naar het lof geweest en naar het kerkhof waar zijn moeder lag begraven. Dat was een zuster van mijn grootvader.