Duivense excessen
De Duivense Excessen
door Theo J. G. Goossen Zevenaar
Onder de Franse overheersing gelukt het de Commune Duiven zich de gemene gronden, d.w.z. de gemeenschappelijke weidegrond, daar toe te eigenen.
Geërfden, bezitters van meer dan vier morgen land, toen nog slecht georganiseerd en waarschijnlijk niet zo zeker van eigen aanspraken, hebben daartegen nooit iets ondernomen.
Duiven was tussen 1795-1800 het toneel van gebeurtenissen waarin de revolutionaire tijdgeest doorklonk. De Pruisische regering had tevergeefs meermalen getracht tot een verdeling van de gemene gronden te komen, opdat de boermeesters overbodig zouden worden. De bevolking verzette zich heftig en was in het algemeen zeer fel tegen elke bemoeienis van de Kreiseinnehmer van de Liemers met Gemeinheit gekant.
In 1799 waren in Duiven de asielzoekers, uitgeweken Orangisten, erg strijdbaar. Zij lokten regelmatig vechtpartijen uit. (1)
In een publicatie d.d. 11 mei 1799 klonk iets van deze tijdgeest door.
“De schaarse Omstandigheden die dit jaar plaatshebben, sijn de oirsaak, dat het drijven op de Gemeente niet nae Erven Daegs besluit van vorig Jaar geschieden kan, en daarom word het opdrijven voor dit Jaar naer oude gewoonte nog toegegeven.
Dog mag geen Ingeseeten Vremd Vee op de Gemeenten bij Confiscatie van het selve daerop aannemen, ook moogen bij bekende Boeten geen Gansen, Schaapen of Verkens op Gemeente gedreeven worden en sal in het Vervolg niemand meer als één Schaar ( = een volwassen stuk hoornvee) op de Gemeente moogen doen. ‘t welk voorheen sal opgebrand worden; hiermee kan sig een ider bijtijds rigten.
Sevenaer den 11 Maij 1799, Kreiseinnehmer Böhme” (2)
Conflicten tussen Kreiseinnehmer en boermeesters waren in Duiven aan de orde van de dag. In 1797 en 1798 had Landraad von Sonsfeld al regelend moeten optreden, 25 april 1798 was er sprake van gewelddadig verzet wegens het brandmerken (voorzien van een merkteken) van het vee voor de gemeente. De ingezetenen van Duiven waren door middel van een officiële en
“kerkenspraak” op de hoogte gesteld, dat in 1798 het vee weer gebrandmerkt zou worden. De Kreiseinnehmer en een van de gedeputeerden zouden tijdens het brandmerken toezien, dat een ieder recht kreeg op zijn schaar, zoals dat was overeengekomen op de ervendag. Het brandmerken zou op 24 april in Duiven op het kerkhof plaatsvinden. Vanwege de te verwachten moeilijkheden had de Kreiseinnehmer verzocht of de Landraad zijn plaats kon innemen. Deze had daarin toegestemd.
De Landraad von Sonsfeld en de Gedeputeerde von Weiler begaven zich al vroeg in de morgen vanuit Zevenaar op weg naar Duiven, om, volgens afspraak, tegen acht uur bij de aanvang van het brandmerken aanwezig te zijn. Bij hun aankomst in Duiven kregen de beide heren te verstaan, dat zij beter rechtsomkeert konden maken. Von Sonsfeld, die kalm van aard was, besloot te blijven en af te wachten wat er ging gebeuren. Hij moest echter lang wachten en eerst tegen 10 uur kwamen er enige boeren met slechts vier stuks vee aan het touw. Zodra de smid een aanvang zou maken met het brandmerken, kwamen meer dan 100 buren te voorschijn uit de omringende huizen en gingen in een gesloten kring om hen heen staan. Zij schreeuwden tegen Von Sonsfeld en Von Weiler wat ze in godsnaam hier te zoeken hadden, de gemeente was eigendom van de boeren en vreemden hadden daar niets over te bevelen.
Daarna werden de heren en zij, die met hun koeien aanwezig waren, gemolesteerd.
Reinier Spaan riep luid tegen iedereen, die er bij was: “Ik hoop dat de duivel hem meteen haalt, als hij vandaag in hun bijzijn het vee laat brandmerken. De heren vreten zelf maar van het gras op de gemeente”. Von Sonsfeld probeerde alsnog de verhitte gemoederen te sussen en iedereen tot kalmte te manen. Hij had daarmee nauwelijks succes en vertrok toen maar in de richting van Zevenaar.
In Zevenaar aangekomen deed hij uitvoerig verslag van zijn bevindingen te Duiven aan Richter Gortesweiler. Referendaris Weinhagen kreeg de opdracht om een diepgaand onderzoek in te stellen en advies uit te brengen. Achteraf bleek dat de affaire te Duiven zonder ernstige gevolgen voor de Duivense was afgedaan. Alleen had deze gewelddadigheid geleid tot het ontslag van Willem Spaan als boermeester.
In 1800 kwam het weer tot een uitbarsting. De geërfdenvergadering had tot grote woede van vooral de armere ingezetenen besloten in de toekomst iedere boer niet meer dan het opdrijven van één daartoe gebrandmerkte koe toe te staan. Op 25 april 1800 kwam Kreiseinnehmer Böhme met Gedeputeerde von Weiler daartoe naar Duiven.Er broeide duidelijk iets, dat merkte Böhme al direct, daar geen boer zijn vee kwam aanbieden. Juist toen hij wilde vertrekken werd hij met Von Weiler plotseling aangevallen door een bende van honderd gewapende Duivenaren, geleid door Reinier Spaan, neef van de ontslagen boermeester. Het was een wonder dat de beide bezoekers het dorp nog levend konden verlaten. De ingelichte Landraad von Sonsfeld meende, dat juist gezien de tijdsomstandigheden, voorbeeldig moest worden gestraft. Hij gaf opdracht om de aanstichters van het tumult op te sporen en gerechtelijk te laten vervolgen. Het bleek in totaal te gaan om vier personen, waarover een proces werd gevoerd bij het Ober Justitz Collegium te Kleef.
Deze personen waren:
1 Timmerman Wilhelm Spaan. Hij was als eerste handtastelijk geweest door een helper bij het brandmerken neer te slaan en had anderen daartoe aangezet. Tegen hem werd een gevangenisstraf van 8 dagen of een boete van 10 rijksdaalders geëist 2 en 3 Gerard Lange en de akkerbouwer Wilhelm Spaan hadden de Kreiseinnehmer grof bejegend en steeds getracht het brandmerken te verhinderen. Ieder van hen kreeg 14 dagen gevangenisstraf opgelegd of een geldboete van 20 rijksdaalders. 4 Reinier Spaan zaaide overal onrust en zette de Duivense op tegen het wettige gezag. Zijn vonnis luidde 6 weken gevangenis of 50 rijksdaalders boete. Hij had al 20 dagen in voorarrest gezeten. De Duivenaren moest, met z'n allen, een bedrag van 49 Rdlr. 24 st. 4 D. betalen aan de Kreiskas voor de geleden schade, ontstaan bij de opsporing van de criminelen en de gemiste Kreisinkomsten. De straffen leken tenslotte erg mee te vallen in vergelijking tot het ernstige vergrijp. Op 2 mei werd Reinier Spaan door een commando huzaren opgepakt en in Emmerik gevangen gezet. Op 13 en 14 mei hield Von Sonsfeld zelf toezicht op de brandmerken en Duiven hield zich daarbij uiterst rustig. De opgelegde straffen aan hun dorpsgenoten hadden grote schrik onder de boeren veroorzaakt. De veroordeelden verzochten aan de Kreiseinnehmer nederig om strafvermindering voor hen te vragen. Het vonnis bleef echter van kracht. Reinier Spaan had, na overleg met verstandige personen, gekozen voor de gevangenis. Als hij in plaats daarvan de boete betaalde, zou hij voor zijn verdere leven veroordeeld blijven tot de bedelstaf. Gerhard Langen en Reinier Spaan hadden nog getracht om vermindering van de opgelegde boete te krijgen. Zij voerden als verzachtende omstandigheden aan, dat de boeren hen dronken hadden gevoerd en toen niet meer goed wisten wat zij daarmee aangericht hadden. Zij vroegen deze keer genade voor recht te laten gelden, waarbij zij aanvoerden dat de opgelegde straf hen dwong om vee te verkopen en dat zij daardoor onder de armoedegrens kwamen te verkeren. In plaats van de boete kozen ze op 16 september 1800 voor de gevangenis. Als enige gunst mochten zij de straf uitzitten in de arrestantenkamer op het Raadhuis te Zevenaar. De opstand in Duiven was, zo bleek later, ingegeven door de revolutionaire beweging, die men overal rondom zich heen zag.
In 1801 is het brandmerken van het vee in Duiven rustig verlopen. Op 25 april 's morgens om 7 uur werd het vee van Groessen en Leuffen gebrandmerkt bij Stevens en kort daarna om 9 uur, het vee van de Husselarij en Loo bij Ruth Hijmmen. 's Middags om 12 uur brandmerkte men te Duiven bij Evers Beekman. (2)
Na de Duivense exces keerde de rust in de Liemers terug.
Noten:
1 De oude Kleefse Enklaves en hun overgang naar Gelderland 1795-1817 door E. J. Th. M. A. Smit , Gelderse Historische Reeks VII Zutphen, 1795 2) Oud Archief Zevenaar nr. 1423