Een aanranding in Ooy 1814

02-01-2015 22:14
Een aanranding te Ooy in juni 1814

door Theo Goossen

1 Een gebeurtenis op klaarlichte dag.
Bij het gerecht in Zevenaar kwam Jan van Aalst, beroep landbouwer en voerman, aangifte doen. Hij was behoorlijk aangedaan over de schanddaad die zijn dochter was overkomen.
Hij vertelde dat zijn dochter Hendrina, ongeveer 16 jaar oud, op 7 juni 1814 zonder zelf daarvoor aanleiding had gegeven, was aangerand op en nabij de Hortelen (Stegeslag) in     Ooy. De Hortelen behoorden in 1814 nog tot het buurtschap Ooy.
Rechter L Frowein maakte van het onderzoek veel werk en zijn secretaris J H F Spijker, schreef van het gedeponeerde een uitvoerige rapportage.
Wat was er op die bewuste 7 juni voorgevallen. Wij volgen het relaas van het slachtoffer Hendrina, dat zij deed op 11 juni 1814 en waarbij haar vader aanwezig was.
Zij was eerst op een akker met tarwe in de zogenaamde Hortelen aan het aan het distels wieden geweest en daarna had zij zich naar de daarnaast lopende sloot begeven om gras te snijden. Aldaar kwam de zoon van Van de Pavert uit Zevenaar, wiens voornaam zij niet kende, op haar af. Hij vroeg haar of zij aan het gras snijden was. Nadat zij dit bevestigd had, vroeg hij aan haar ”kom eens hier dan zal ik je eens te pakken nemen.” Hij voegde inderdaad  het woord bij de daad, greep haar stevig vast en met een duw gevolgd door slepen kwam zij in het roggeland van Willem van Egeren en Wildenbeest uit Ooy terecht. Wanneer zij een trad of drie in de rogge waren gekomen, wierp hij haar op de grond. Zij verzette zich fel doch kon niet meer op de knieën gaan zitten. Hij wierp zich geheel op haar en zette zijn duim op haar hals en tegelijk zijn knie op de rechterarm, zodat zij zich niet bewegen kon. Daarna voltrok hij zijn schanddaad zonder acht te slaan op het driemaal dringend smeken haar toch los te laten. Hij deed daar niets op uit en verzocht haar alleen maar om stil te blijven liggen.
Hendrina was zo door angst bevangen dat zij niet meer wist waar zij zich bevond en ook niet  bemerkte wanneer de verkrachter haar verliet. Nadat zij, na bijna een half uur in de rogge liggende, weer bij haar positieve kwam, zag zij de man weer terug op het land van Theodorus Theben bezig met het onkruid plukken. Hij riep vermanend, als zij maar een kik  zou geven zou hij haar wel weten te vinden. Daarop antwoordde zij dat zij zou zwijgen. Zij  ging zo goed als zij kon huiswaarts en vertelde huilend alles aan haar ouders, waarop haar vader en haar broer Jan haar weer naar de plek des onheil meenamen.
Wanneer zij ongeveer 200 meter genaderd waren in de buurt van de dader en hij Hendrina weer zag, greep deze zijn vest van de grond en ging snel er vandoor. Jan riep hem noch na, dat hij nou niet op de loop moest gaan, men kreeg hem toch wel in handen.
Voor Hendrina was de aanrander  een onbekende.


2 De getuigenissen.
De rechter had een aantal getuigen opgeroepen, die de aanrander persoonlijk kende en gezien hadden. Achtereenvolgens werden de navolgende personen verhoord:
Bernard Sloot, 29 jaar oud, thuis werkzaam bij zijn vader Albert Sloot op de boerderij in het Broek. Hij gaf als verklaring, dat hij op 7 juni om ongeveer 11 uur in  de kamer zat en zag van daaruit Willem van Grönningen, stiefzoon van Gradus van de Pavert uit  Zevenaar (Schoolstraat/ Stadsgracht) aan het onkruid wieden in de tarwe op de Weerakkers, toebehorende aan de bij de Grietsepoort wonende Theodorus Theben. Het was Bernard opgevallen, toen vader, zoon en dochter Sloot op 150 meter van Willem van Grönningen verwijderd waren, hij op een draf er vandoor ging. Het verwonderde Bernard noch omdat
Willem van Grönningen een sterk en robuuste jongen was.
Toen Jan van Aalst Bernard Sloot zag ging hij naar hem toe en vroeg hem wie die persoon was, die daar wegrende. Bernard vertelde hem dat die vent de stiefzoon van Gradus van de Pavert uit Zevenaar was.
Deze verklaring werd eveneens bevestigd door de 27 jarige Jan Sloot.
De moeder van Hendrina van Aalst kwam naar het gerecht en toonde het hemd, die haar dochter tijdens de aanranding droeg. Men kon  daar nog vele grote bloedvlekken in ontdekken.
Gradus Peer, dagloner 44 jaar oud en op het Stegeslag wonende, vertelde dat hij op 7 juni bij Albert Sloot in het Broek aan het dorens opbossen was. Hij zag hij plotsklaps Willem van Grönningen hard wegrennen, toen de familie Sloot in aantocht was.
Nadat hij een en ander vernomen had, ging hij op 9 juni eens poolshoogte nemen in de rogge van Nardus Wildenbeest, welke in de Hortelen naast het Korte Stuk van de Heer von Rappard uit Zevenaar lag. Hij zocht in de rogge naar een plek waarvan men zei dat daarin de dochter van Jan van Aalst verkracht was. Hij vond een plek van ongeveer vier meter in het rond, dat platgetreden was. Ook kon hij nog zien dat een voetafdruk in de grond stond. Hij kon niet meer ontdekken of deze afdruk van een schoen of klomp kwam.
De voerman Theodor Theben had Willem van Grönningen zeker anderhalf jaar als arbeider in dienst gehad. In die tijd had hij nooit iets bemerkt dat zijn knecht seksuele gedragingen tegen vrouwen maakte. Het verwonderde hem dan ook toen hij vernam dat Willem nabij zijn land in de rogge de dochter van Van Aalst had aangerand.
Enige dagen na het voorval ging ook Theben naar de Hortelen en had eveneens in de rogge van Wildenbeest uit Ooy, dat door een sloot van zijn tarweland gescheiden was, een plek ontdekt waar de rogge helemaal platgetreden was.


3 Het attest van de doctor Vermeer.
Rechter Frowein wilde naast alle getuigenverklaringen ook een medisch rapport hebben. Hij zou zich in verbinding stellen met Doctor Vermeer. Daarbij moest hij wel erkennen dat de heer Vermeer niet door het Collegio Medico in Berlijn was geëxamineerd, maar onder het Hollandse Gouvernement als lid van een Collegiums was aangesteld. De leden van dit Collegium konden op rechterlijke lastgeving chirurgische onderzoeken verrichten in het Departement Boven IJssel.
De rechter schreef hem op 9 juni een brief, waarin hij  verzocht zo spoedig mogelijk een onderzoek te doen naar de lichamelijke toestand van Hendrina van Aalst. Hij stelde het op prijs een eigenhandige schriftelijke verklaring van zijn bevindingen te mogen ontvangen.
Dr. Vermeer  schreef: ”Ausser, dass die Geslachtstheile noch etwas entzünndet sehr schmerzhaft und die Leistengegenden etwas geschwollen waren, so wie auch die Gurgel die noch wieder natürlich dick und schmerzhaft war- alles übrige gesund.
Ich glaube daher nicht dass wan diesen Beschädigungen bleibender Nachtheil an ihr Gliedmassen zu Befürchten noch weniger, dass die Beschädigung Lebensgefährlich ist.
Dass dieses der Wahrheit gemäsz ist, welches ich nöthigenfalls eidlich erhärten will, bezügen ich hiermit Plichtmässig.
Zevenaer 11ten Juny 1814 L Vermeer Med Doct.”
Een zwangerschaptest nadien is niet meer gedaan.

4 Hoe het verder verliep.
Nadat diverse getuigen hadden gesproken kwam de moeder van Willem van Grönningen aan het woord. Zij heette met haar meisjesnaam Josine Voss. Eerst was zij getrouwd geweest met Kobus van Grönningen tijdens zijn leven dagloner en in Ooy woonachtig geweest en thans was zij de echtgenote van Gradus van de Pavert, wonende te Zevenaar.
Zij deelde mee dat zij, nadat zij over het voorval met Hendrina van Aalst had gehoort, haar zoon Willem had gevraagd wat er van waar was. Hij vertelde haar dat Hendrina van Aalst in een dreef tarweland van de heer Theben, dat tegen de zogenaamde Hortelen aanlag aan het onkruid wieden was. Op zijn vraag aan haar of zij de zak spoedig vol had, riep zij  hem toe om haar te helpen met het snijden van gras, daarmee zij de zak vol kreeg. Daarop had hij geantwoord als ik jouw helpen zou dan kwam er van het onkruid wieden niets meer terecht.
Hij was haar genaderd en had een arm om haar middel geslagen. Hendrina, daar niet van gediend zijnde, zei tegen hem ”Als je mijn niet los laat zal ik je met het heft van mijn mes op de vingers slaan”. Er zou niets gepasseerd wezen als ook zij niet eerst naar hem had gegrepen.
Moeder had van niemand gehoord dat in haar zoon slechte en gemene streken zaten.
Op de vraag van de rechter of zij wist waar haar zoon zich nu bevond kwam als antwoord dat zij dat niet wist. Hij was ’s avonds noch van diezelfde dag als het voorval had plaatsgevonden thuis geweest. Haar man Gradus van de Pavert zei hem meteen dat hij zich goed uitgeleefd had en meteen het huis kon verlaten. Vader wilde geen trammelant bij zijn huis hebben. Zodoende moest Willem op staande voet vertrekken. Moeder wist niet waar hij de nacht had doorgebracht. Zij hoorde ’s morgens van iemand vertellen dat hij in het veld achter een dreef rogge stond te huilen. Toen was moeder maar naar hem toe gegaan en had hem boterhammen gegeven. Bij die gelegenheid had hij haar zijn versie gegeven..
Haar dochter, Marie van de Pavert, had gedurende het voorval in een aansluitende akker met paardebonen distels verwijderd en van de hele zaak niets bemerkt of gezien en als Hendrina van Aalst geschreeuw had, moest zij het toch zeker hebben gehoord.
Vrouw van de Pavert was nog op dezelfde dag van het voorval naar het huis van Jan van Aalst in Ooy gegaan en had tegen vrouw van Aalst gezegd dat zei Willem nog niet gesproken had en ook niet zeker wist dat haar zoon Hendrina verkracht had. Mocht alles waar wezen dan smeek ik om erbarmen dat mijn kinderen op mijn oude dag  mijn zo’n verdriet konden aandoen. Ik had in mijn leven al het mogelijke gedaan om mijn kinderen braaf en rechtschapen op te voeden en nou dit moet ons overkomen.
De beschuldigde Willem van Grönningen liet zich nergens meer zien. Hij had enige dagen na het voorval in de velden rondgezworven. Door zijn vlucht had hij zich zeker verdacht gemaakt.
Indien hij opgespoord kon worden zou hij meteen in het gevang gezet worden.
Op 25 juni 1814 ging een verzoek tot aanhouding en voorgeleiding uit naar Wilhelm von Grönningen wegen sich einer gewalthsamer Schändung eines jungen Frauenzimmers.
Gezien in die tijd nog geen fotografie bekend was werd zijn signalement omschreven  en de opsporing opgenomen in de Duisburgse Intelligentz Zettel.


Bronnen: Hauptstaatsarchiv Düsseldorf Bestand Gerichte Rep 58 Nr. 9