Gewelddadigheden op de Kollenburg

03-01-2015 16:07

 

Gewelddadigheden in verband met “Het trekken van de tiend” (1)
op De  Kollenburg.

door Theo J. G. Goossen

Inleiding
Tot begin 1900 waren veel landbouwers verplicht om een deel van de opbrengst van het land, af te staan aan degene die het “tiendrecht” van het land bezat (“de tiendheffer”). Onder het tiendrecht werd officieel; verstaan: “Het recht, rustend op een land of huis krachtens welke de rechthebbende aanspraak heeft op een evenredig gedeelte (meestal een tiende) van zekere op dat land groeiende vruchten of op dat land of in dat huis geboren wordende, of gedurende zekere langere of kortere tijd vertoevende beesten”
Het recht werd vaak betwist door de “tiendplichtige”, hij die een deel van zijn productie moest afstaan. Dit artikel verhaalt over meningsverschillen over het “trekken van de tiend” (het opeisen van de tiend door de tiendheffer), die flink uit de hand liepen.  

1 Het tiendrecht op de Kollenburg.
In 1811 bezat de Abdij Elten nog 7000 morgen (6000 ha) land. Een deel van die landerijen lag verspreid over de Liemers. De Kollenburg in Didam was een dergelijk goed van de Abdij. (2)
In 1794 pachtte Gerrit Berendsen, Geurtszoon, “het Colbergse Weydeke”en hij kreeg toestemming daar “een huis op te timmeren”. Bij de pacht hoorde een aanliggend stukje bouwland en een strook akkermaalshout.(3)
Het eerste jaar had Gerrit en zijn vrouw Margriet (Lucassen) het slechte en schrale weiland met veel moeite tot bouwland gemaakt. Gerrit verbouwde daarop het ene jaar rogge en het andere jaar tarwe.
De tiendheffer, de heer Borghouts uit Elten, legde een zware feodale druk op het moeizame werk van Berendsen; de beruchte “tienden”, geheven in graan, moesten gratis aan de tiendheffer worden afgestaan. Een deel van de meeropbrengst, door arbeid en bemesting verkregen, kwam eveneens ten goede aan de verpachter.

Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap. Met deze hoopvolle kreet begon in februari 1795 de publicatie van de “Provisionele representanten van het Volk van Gelderland aan hunne medeburgers, aan wie zij vertelden, dat… “wij door de zegenrijke wapenen van onze Fransche broederen, de knellende banden verbroken hebben …”
Afschaffing van de heerlijke rechten, dat was toch heel wat: een zaak van nooit gedacht en toch gekregen. Graan leveren aan de drost (plaatselijke”zaakwaarnemer”) van de heer van den Bergh ) zonder dat daar voor betaald werd, was er niet meer bij. Daar was zelfs de kleinste keuter aan onderworpen geweest.
Ook de tienden waren afgeschaft, zo dachten ook de burgers van Didam.
De bezitter van de zogenaamde Roelandt- of Gaffeltiende, Antonius Borghouts, dacht daar anders over: hij was van mening dat het recht van het Eltense Kapittel en Vicarie toch in stand moest blijven. Zijn motivatie luidde: “De Kollenburg is een goed van de Abdij van Elten. De rechten die ik hier uitoefen, zijn door de abdis aan mij gedelegeerd. Het zijn rechten van de abdis, van een buitenlandse vorstin, waar het Bataafse bewind niet aan kan komen.” En hij kreeg daarin gelijk, zij het om andere redenen.


2 Gewelddadigheden in 1801
Gerrit Berendsen deed op 10 augustus 1801 aangifte bij het Hof van Justitie in Gelderland van de gewelddadigheden die hem en zijn vrouw waren aangedaan. (4)
Ze vonden plaats ’s avonds, even voor zonsondergang, toen een drietal mannen uit Beek, door een hek op het land van Berendsen waren gekomen. Al snel stonden er enige felle woordwisselingen over het afdragen van de tiend. Zij eisten van Berendsen om eensgezind met hen te zijn tegen hun zelfde tiendheffer en geen tiend af te dragen. Zij konden Gerrit echter niet overreden om Borghouts met lege handen huiswaarts te laten gaan. ( Hij had immers met goedkeuring van de Eltense kanunniken een huis op hun grond mogen bouwen!)
Tenslotte liep het gezeur bij Berendsen ’s huis uit op een vechtpartij. Vrouw Berendsen werd met een stok geslagen en Gerrit kreeg met een gaffel een klap op zijn hoofd. De klap kwam zo hard aan dat hij zijn bewustzijn verloor en op de grond viel; daarna hadden de mannen hem nog een paar schoppen gegeven. De daders hadden de garven tarwe van de tiendheffer meegenomen en daarbij ook nog een spade. Ze waren met de buit door het hek vertrokken en daarna over een sloot gesprongen en uit het zicht verdwenen.

Berendsen verzocht het Hof van Gelderland er zorg voor te dragen dat hij op een vreedzame en rustige wijze zijn land kon bewerken en de tiendplicht, zij het met tegenzin, kon voldoen.
Van het gepachte weitje dat hij tot bouwland had gemaakt, was door de slechte toestand van de bodem de eerste jaren geen tiend te verhalen geweest. De jaren daarna verzette Berendsen zich, eerst in woord en geschrift, later daadwerkelijk, tegen het verslag op de tiende schoof, waarvan Borghouts zich elk jaar meester maakte.

Het Hof van Justitie dagvaardde de mannen uit Beek om op 20 oktober 1801, voormiddag om elf uur, persoonlijk op de rechtszitting te komen voor behandeling van de aanklacht: “De spolie door eene allezints violente wijze” (de beroving op een alleszins gewelddadige wijze).
Gerrit Berendsen had als eis bij het Hof gedeponeerd dat de verdachten die zijn gezin mishandeld en goederen van het land meegenomen hadden, de kosten en schaden zouden betalen. Gerrit had het niet breed; voor het levensonderhoud van zijn gezin verdiende hij er wat bij als wever. Het hof verklaarde echter zijn eis vanwege gebrek aan getuigen, niet ontvankelijk.

3 Problemen in 1805 om het tiendrecht.
De officier van het Ambt Didam schreef op 16 september 1805 aan het Departementale Gerechtshof van Gelderland: “Verscheidene Didammers, geruggensteund door dorpelingen uit de omgeving, gaan steeds vaker voor eigen rechter spelen. Meermalen worden de openbare rust en orde verstoord. Gerechtelijke onderzoeken en vervolging worden bijna onmogelijk gemaakt. Om met gezag te kunnen optreden voel ik mij verplicht aan het Departementaal Bestuur te verzoeken meer inzet van politiedienaren. Zonder meer hulp is het voor mij onmogelijk de orde te handhaven. Ik vertrouw, dat gij er mee instemt. (5)
De aanleiding tot deze noodkreet hield direct verband met de jaarlijks terugkerende problemen met de tiendheffing (“het trekken van de tiend”).

Om zich in te dekken had tiendheffer Borghouts in 1805 zijn rechten nogmaals laten toetsen bij het Hof van Gelderland. En hij verzocht daarbij tevens, op grond van artikel twee van het Lokale Landrecht, om bescherming bij het innen van de tiend. Op 13 juni had Borghouts bericht gekregen van het Hof dat de scholt (“opzichter” over de bezittingen van een persoon of instelling), aangevuld met de nodige assistentie, ingezet kon worden ter verkrijging van zijn rechtmatig deel aan de oogst.
Toen het zo ver was bleek Gerrit Berendsen echter niet van plan te zijn het tiendrecht toe te staan. Scholt Derk de Reus, geassisteerd door Antonius van Deelen en de gerechtsdienaar Jan Hendrik Vervuuren, Derk Boerboom en Jan Hendrik Scheffer, waren op 22 augustus naar de Kollenburg gegaan om de rogge te tienden.
De rogge was al gemaaid, maar lag nog ongebonden. Zij zagen de zoon van Gerrit Berendsen de rogge van het land afdroeg, zodat de gerechtsdienaars niet in staat waren behoorlijk de tiend te trekken. Alleen een klein beetje van mindere kwaliteit die de jongen daar had laten liggen, werd door Van Deelen meegenomen.

De scholt vreesde dat het op De Kollenburg op dezelfde wijze zou gaan met de tarwe, die bijna rijp was. Op aandrang van Borghouts verzocht de ambtsofficier, mr. B. van Hasselt, aan Derk de Reus om toezicht te houden bij het maaien van de tarwe en het trekken van de tiend.
De scholt hield voortdurend op het veld staande gewas op De Kollenburg in de gaten, zelfs
’s nachts oefende hij regelmatig controles uit. Hij moest zien te voorkomen dat bij het tienden van het gewas, over en weer geweld zou worden gebruikt.
Vanaf 26 augustus hield, bij verhindering van de scholt, Derk schoemaker, oud 44 jaar, toezicht op de tarweakker. De vrouw van Gerrit Berendsen gaf hem tijdens zijn controles te verstaan, dat zij “de weit liever op het land wilde laten verrotten eer Borghouts daarvan de tiend zou hebben” en Gerrit zelf had tegen hem opgemerkt, dat hij de weit wilde laten staan tot St. Maarten (11 november). (6)
Tijdens een van zijn inspecties werd Derk Schoemaker onverhoeds vastgegrepen door Lucas Lucassen, een broer van de vrouw van Gerrit Berendsen. Lucassen sprak hem op een intimiderende toon aan met: “Als ik u eens vatte, en er wat van agter die u er optimmerden, zoud gij dan gaan loopen?” Schoemaker had hem daarop geantwoord: “Neen, dan moest ik echter blijven”.
Op weg naar De Kollenburg nam Schoemaker gewoonlijk de weg langs het huis van de molenaar. Daar werd hij een keer opgewacht door molenaar Jan ter Laak, die hem vroeg: “Gaat het er weer op af? “ Toen hij de vraag bevestigend beantwoordde, zei de molenaar: “Dan moet gij uw testament maar maken.”
Op de avond van de 31ste augustus had Gerrit Lucassen uit Wehl, een oomzegger van G. Berendsen, nog tegen de Reus gezegd: “Wat zal dat oppassen helpen, als men zich zwart maakte en in de nacht eens kwam om de weit te maaien en weg te nemen, dan zoud gij ze niet eens kennen.”

4 De tumulten op 5 september 1805
Tegen de avond van de 5de september ging Meurdes Kuiper met de knecht van Albert Hartjes, Bernardus Deerman genaamd, naar het molenaarshuis. Daar bevonden zich de gebroeders Jan en Frank ter Laak en de knechten van hun moeder (de weduwe Ter Laak), te weten, Jan Sonnée, Jan Willems, Evert Tiemes, Gerrit Lucassen en Gerrit Trilsbeek
De laatste, die een zicht bij zich had, vertelde dat de zelfde avond de tarwe op De Kollenburg gemaaid zou gaan worden. Men had hem verzocht er voor te zorgen dat de helpers om 9 uur op het veld klaar zouden staan en direct na het startschot zouden beginnen met maaien. Zo zouden ze trachten de tiendheffing te voorkomen.

Toen De Reus zich op die bewuste avond na zonsondergang op weg begaf naar De Kollenburg voelde hij dat er onheil in de lucht hing. Hij was net op het terrein toen de torenklok van Didam negen uur sloeg en hij een geweerschot hoorde.
Onmiddellijk daarna kwamen ongeveer dertig personen, van wie verscheidene met geweer en voorzien van zichten en stokken, het land opgerend
Daarbij was ook Derk Lucassen uit Wehl, een zwager van G. Berendsen. Hij greep De Reus bij de borst en zei: “Maak gauw dat gij hier weg komt.” De Reus antwoordde: “Ik heb orders om hier ter plekke te zijn.” Hij was niet van plan om zich van het land te laten verwijderen, waarop Derk Lucassen andermaal zei dat hij ogenblikkelijk van het land af moest. Ook ditmaal weigerde De Reus om te vertrekken en toen liet Derk Lucassen hem eindelijk los. Iemand uit groep riep luid en duidelijk: “Jongens steek de handen uit de mouwen, als er iemand is die ons hindert, die zal ik houwen dat hem de darmen voor de voeten hangen.”
Scholt De Reus was niet bij machte om de tiend te trekken. Hij ging dan ook spoedig op weg naar drost Van Hasselt om hem van de situatie in kennis te stellen. Derk Lucassen en enige kornuiten achtervolgden hem. Lucassen vroeg hem waar hij naar toe ging. De Reus antwoordde dat hij daar niets mee te maken had. Daarop greep Lucassen hem bij de arm vast en zei: “Gij zult hier blijven”.
Een van de lui ging voor hem staan, richtte het geweer op hem en dreigde te zullen schieten als hij hulp ging halen. De Reus liet zich echter niet uit het veld slaan en zei onverschrokken dat het hem vrijstond te gaan en staan waar hij wilde.
Lucassen liet hem weer los en toen vroeg een van de lui wie hij was. Toen ze hoorde dat zij met de scholt te maken hadden zei hij: “Dan gaat in Gods naam weg van hier”.
De scholt vertrok meteen om een poosje later met de nodige assistentie terug te keren naar De Kolenburg.

Diezelfde avond was Derk Schoemaker als gewoonlijk op weg gegaan en had in de buurt van De Nevelhorst Gerrit Egging ontmoet, een assistent van de scholt, die met hem richting De Kollenburg liep. Toen ze bij de wei van Dominee Van Uchelen, naast De Kollenburg gelegen, aankwamen, zagen zij een menige volk.
Schoemaker durfde niet verder te gaan en bleef waar hij was totdat De Reus hem eindelijk daar kwam ophalen.
De scholt had onder andere Berend Egbers, oud 40 jaar, tot assistentie opgeroepen. Berend was op die bewuste donderdag met nog enige collega’s richting Kollenburg gegaan. Eerst gingen zij naar het huis van Lucas Wolf (7) aan de Tatelaarstraat en van daar moesten ze op bevel van De Reus, terug naar het huis van Gerrit Egging. Na een poosje waren enige mannen doorgelopen naar het huis van Berend Egbers. Daar hoorde zij uit de richting van De Kollenburg veel lawaai komen. Enige tijd bleef het gezelschap bij Berend Egbers posten. Tegen een uur of negen vertrokken allen tenslotte naar De Kollenburg. Toen ze nabij het land kwamen vernamen ze dat het koren van De Kollenburg al was verdwenen.
Zo nu en dan werd er een schot gelost en voortdurend werd er geroepen: “Leve Wehl! Weg met Didam!, en: “Schiet ze kapot!”

5 De gewelddadigheden en het arresteren van enige daders.
Toen het werk op De Kollenburg ten einde was, vertrokken de meeste werklui naar huis. Een groepje mannen begaf zich echter tegen één uur in de nacht naar de molen van Ter Laak, waar ze de scholt verwachten.
De scholt had zijn assistenten opgedragen om gezamenlijk richting van het dorp te gaan. Zij troffen tussen het molenaarshuis en de molen zes mannen aan, waaronder duidelijk werd herkend, Derk en Lucas Lucassen, Willem Overgoor en Hendrik Tiemes van de Balkhof te Wehl..Twee van hen waren met geweren, twee met zichten en anderen waren met stokken bewapend. Zij gingen meteen tot provocatie over. Scholt De Reus en zijn mannen kwamen dichterbij, ondanks de dreigende taal.
De scholt zei tegen Derk Lucassen, die hem diezelfde avond op De Kollenburg had gemolesteerd: “Manneke ik moet u eens spreken over het gebeurde op den Kollenburg, gij moet eens met mij gaan.” Derk gaf hieraan geen gevolg.
De relschoppers dreigden de scholt en zijn manschappen overhoop te schieten. Het kwam tot een vechtpartij. Over en weer werd er flink op los geslagen.
Derk Lucassen gaf leiding aan de vechtpartij. Hij zette de scholt twee pistolen op de borst en dreigde hem neer te schieten. De Reus zag kans hem een harde slag op de arm te geven en de pistolen te ontfutselen.
Meteen trok Derk een mes te voorschijn maar de scholt ontweek de stekende beweging behendig. Al met al brachten de gebroeders Lucassen, gesteund door kameraden, de scholt en zijn manschappen raken klappen toe, waarbij de scholt een zware slag op zijn hoofd kreeg te incasseren.
De Reus wist later niet wie hem de slag had toegediend. Nadat een van de manschappen een waarschuwingsschot had afgevuurd, gelukte het de scholt om Derk Lucassen in de boeien te slaan en onder geleide naar het gevang te brengen. Enige raddraaiers achtervolgden de gerechtsdienaren. Bij het molenaarshuis kwam Gerrit Trilsbeek met een blanke sabel in de hand en ook Evert Tiemes, dat iets had wat op een steekwapen leek, op hen af om te trachten Derk Lucassen met geweld te ontzetten. De scholt en zijn makkers konden hen echter verdrijven.
’s Nachts tussen één en twee uur werd Derk eindelijk in het gerechtshuis te Didam in verzekerde bewaring gesteld. Bij het fouilleren bleek dat hij twee pistolen bij zich droeg, waarvan een met hagel en de andere met kruit was geladen. Bovendien had hij nog een pulverhoorn bij zich en een hagelzak, gevuld met buskruit en zware hagel. Derk Lucassen werd bewaakt door een paar mensen onderleiding van de gerechtsdienaar Jan Hendrik Vervuuren. Deze rapporteerde aan de scholt dat een van de raddraaiers voor de deur stond. De scholt ging buiten poolshoogte nemen en trof daar Lucas Lucassen aan, die hij meteen inrekende.
In de vroege morgen van 6 september ging Jan Vervuuren met Hendrik de Ruiter bij de molen naarstig op zoek naar weggeworpen wapens. Vervuuren vond nog een mes en een elzenstok, welke voorwerpen op de gerichtskamer ten huize van H Hendriksen zorgvuldig worden opgeborgen (10

6 Het gerechtelijk onderzoek.
Op 7 september 1805 werd Derk Lucassen voorgeleid en verhoord. Hij vertelde dat hij te Wehl woonde en daar 70 jaar geleden ook was geboren. Voorts dat hij donderdag half namiddag vanuit Wehl op pad ging naar Didam om zijn zieke zuster, de vrouw van Gerrit Berendsen, te bezoeken. Voordat hij van huis ging had hij twee pistolen, waarvan de een met los kruit en de andere met een beetje hagel waren geladen, in de zak gestoken. Hij verklaarde met vuurwapens geen boosaardige bedoeling te hebben gehad. Hij nam wel vaker, voor eigen veiligheid, vuurwapens mee als hij ver van huis ging.
In het huis van zijn zuster trof hij alleen de bewoners en een meisje van de Negelaar uit Wehl aan. Hij was na een korte begroeting weer naar buiten gegaan. Op straat bij het huis van Lucas Wolf sprak hij Jan Peters en Liesbeth Lucassen. Vervolgens ging hij het huis van Lucas Wolf binnen om zijn pijp aan te steken en zag daar aan tafel gezeten een heer die hij niet kende. Na een poosje ging hij weer naar het huis van zijn zuster terug en trof daar zijn broer Lucas Lucassen aan. Zij praatten een poosje met elkaar, waren toen samen naar buiten gegaan en troffen achter het huis scholt De Reus. Derk had volgens zijn zeggen de scholt aangesproken met de woorden: “Manneken, gij moet een beetje terug blijven staan.”
Intussen waren enige personen, die Derk niet kende, op de kamp van zijn zuster bezig geweest met het maaien van de tarwe. Volgens moest het even na negen uur zijn geweest, toen hij en zijn broer Lucas en zwager Gerrit aankwamen op het veld achter het bos en daar een wagen bemerkten. Wie er bij waren kon hij niet zeggen en van wat bij het huis gebeurde, was hij geen getuigen geweest.
Lucas Lucassen, geboren te Wehl en ongeveer 65 of 66 jaar oud gaf tijdens het verhoor de volgende uitleg: hij was die bewuste donderdag naar het Broek gereden om een vracht tarwe te halen en was daarna naar zijn zuster in Didam vertrokken. Tegen zonsondergang kwam hij bij haar aan en was daar ongeveer 1 ½ uur daar gebleven. Hij vernam dat op De Kollenburg de weit werd gemaaid en op de deel werd gebracht. Hij kende evenmin als zijn broer iemand van de werklui. Hij en Derk waren samen huiswaarts gegaan. Toen zij bij de molen kwamen troffen zij daar de scholt met enige manschappen en die namen Derk gevangen. Hij volgde zijn broer en werd toen ook maar meteen gearresteerd.

In het verdere onderzoek dat volgde, vertelde de molenaarsknecht Gerrit Trilsbeek, oud 26 of 27 jaar en geboren in Didam, dat hij bij Gerrit Berendsen Weit had gemaaid. Op weg naar De Kollenburg was hij (in gezelschap van Gerrit Lucassen) scholt Derk De Reus tegengekomen.
Hij had horen schieten, maar wist niet waar het geluid vandaan kwam. Trilsbeek had gezien dat de tarwe van De Kollenburg naar het land van Derk Roemaat werd overgebracht. Gerrit had in het geheel geen wapens meegenomen dan alleen een zicht voor het maaien van het graan en geholpen met het opladen van een wagen.
Evert Tiemes, geboren te Didam, 50 jaar oud, verklaarde dat hij op 5 september op de molen werkte en ’s avonds, op verzoek van G. Berendsen en op aanraden van G. Lucassen, knecht bij de molenaar, naar De Kollenburg was gegaan om de weit te maaien. Hij had gezien dat de weit naar het land van Derk Roemaat werd gebracht, maar had daarmee niet geholpen.
De anderen hadden hem duidelijk laten merken dat, indien hij niet meedeed, zijn werk bij de molen wel kon vergeten. Hij had op De Kollenburg niet gezien wie er had geschoten. Men had hem verteld dat de schutter een van Kuipers jongens uit het Wehlse dorp was geweest.
Gerrit Lanters, 34 jaar oud, vernam de justitie dat ’s avonds 5 september naar Zevenaar wilde gaan om zijn zieke vader te bezoeken. In de nabijheid van De Kollenburg hoorde hij veel lawaai en ging daar toen nieuwsgierig op af om te zien wat er aan de hand was. Toen hij ter plekke kwam zag hij mannen bezig met maaien en in huis dragen van de tarwe. Vervolgens zag hij dat de tarwe op twee wagens werd geladen, elk bespannen met twee paarden van Derk Roemaat.
Op 9 september 1805 werd Derk Gerritsen oud 28 jaar, door de justitie verhoord. Hij verklaarde dat hij die bewuste donderdagavond omstreeks 9 uur zijn stiefmoeder hoorde zeggen dat er veel volk bij het huis van de wever Gerrit Berendsen op De Kollenburg bezig was de tarwe te maaien. Nieuwsgierig om te zien wat er gaande was, ging hij op het lawaai af.
Aangekomen op het voetpad tussen het huis van Lucas Wolf en dat van de genoemde wever nabij de akker, meende hij ongeveer 20 personen bijeen te zien. Daaronder bevonden zich de gebroeders Jan en Frank ter Laak, Gerrit Lanters en Kuiper die bij Hartjes in de kost was.
Gelijk met hem waren Derk Roemaat en zijn vrouw, alsook Gerrit, Wijnant en Dientje Roemaat aan komen lopen. Toen Derk Gerritsen zich nader op de hoogte stelde zag hij dat verscheidene personen de tarwe in het wevershuis droegen. Wie er aan het maaien waren had hij niet kunnen zien. Toen Derk hoorde dat de tarwe geheel gemaaid was ging de een na de ander na het huis van de wever. Ongeveer 20 personen waren daar bijeengekomen, waaronder een met snaphaan. (8)
De jongeman met de snaphaan moest, volgens zeggen, iemand uit het Wehlse dorp wezen. Hij hield bovendien een bundel tarwe onder zijn arm geklemd. Derk zag onder de aanwezigen menigeen met zichten en mathaken (9) en daaronder bevonden zich Jan Wolters en als hij zich niet vergiste de knecht van Lucas Wolf, Bart Gent. Verder de knecht van de weduwe Van der Heiden, Gerrit Willems en Berend Gerritsen, Jan van Kevelaer en Jan Holland die het volk jenever schonk.
Derk Gerritsen was even weg gegaan maar kwam later terug en zag toen dat de weit op twee wagens werd geladen. De paarden voor de wagens waren van Derk Roemaat. Van de opstekers kende hij Jan Wolters en Arend Peters. Hij had horen zeggen dat de knecht van Roemaat de weit zou hebben gekocht.
Ten slotte hoorde hij driemaal schieten en roepen: “De schrik van Wehl”.

7 Het gerecht moet zijn beloop hebben.
De scholt vernam bij toeval dat de Wehlenaren de arrestanten met geweld wilden bevrijden.
Met goedvinden van de officier van Justitie werd besloten om ze over te brengen naar het ambtshuis te Doesburg om ze in verzekerde bewaring te stellen. Daar kon men in alle rust het strafproces voorbereiden.

Het Hof verzocht de personen Gerrit Trilsbeek en Evert Tiemes te arresteren, Zij werden bij toerbeurt onder bewaking gesteld van Jan Jansen, Arend Gerritsen, Sander Boerboom, Berend Boerboom, Hendrik Peters, Derk Strikkeling, Berend Hegeman en Klaas Bolder. De bewakers hadden nauwelijks of geen ervaring om gevangenen het ontvluchten te beletten. Tot hun schande moesten zij dit weldra ervaren.
Jan Jansen, 35 à 36 jaar oud, hield op 25 september met de gerechtsdienaar Vervuuren en nog een paar bewakers, de wacht bij Gerrit Trilsbeek en Evert Tiemes. Beide verdachten zouden die dag naar het ambtshuis in Doesburg worden overgebracht. Toen Gerrit Trilsbeek bij het gerechtsgebouw in Didam werd uitgeleid en bij de voordeur aankwam, zag hij kans zich los te rukken en te vluchten in de richting van de Heegh. Vervuuren en nog twee bewakers zetten meteen de achtervolging in maar raakten hem in de buurt van de Heegh uit zicht.
Arend Gerritsen, oud 46 jaar, verklaarde dat hij ook met de bewaking van de gearresteerden belast was. .Bij het begeleiden van Gerrit Trilbeek naar de kar waarmee het vervoer naar Doesburg zou plaatsvinden, zag deze kans om te vluchten. Arend had aan het overbrengen van de verdachten geen werkzaam deel gehad omdat hij toen in de kamer was. Toen hij hoorde dat Trilsbeek op de vlucht was, had hij meteen de achtervolging ingezet. Hij had de vluchteling zien wegrennen naar het dichte houtgewas in de Heegh, maar verloor hem weldra uit het oog.
De achtervolgers waren op hun stappen teruggekeerd en hadden Evert Tiemes onder strenge bewaking naar Doesburg gebracht. Dat Evert Tiemes niet als crimineel bekend stond, bleek uit de getuigenissen ten gunste van Evert. Gerrit Rasing zei dat hij Evert Tiemes langer dan tien jaar kende. Evert kocht brood bij hem en gedurende enige jaren soms winkelwaren. Hij betaalde steeds correct en contant.
Jan Geerlings, oud 53 jaar, zei tijdens zijn ondervraging, dat Evert Tiemes in zijn buurt woonde en zo nu en dan als dagloner bij hem werkzaam was. Hij had nooit geconstateerd dat Evert niet trouw zijn plichten nakwam.

Het vonnis over Evert Tiemes en Gerrit Trilsbeek is niet bekend. De gebroeders Lucassen belandden in het gevang voor hun agressie tegen het Didamse gezag.

8 Afschaffing van de tienden (11)
Met de komst van de Fransen werden de heerlijke rechten en de tiendrechten afgeschaft, althans dat dachten de Didammers. De praktijk leerde anders.
Bij de Staatsregeling van 1798 werd bepaald dat “geene vernietiging van rechten zonder schadeloosstelling”mocht plaatsvinden. In afwachting van een officiële regeling moesten de tiendplichtigen zelf initiatieven nemen tot het treffen van afkoopregelingen. In de praktijk kwam daar weinig van terecht en in feite bleef het tiendrecht dus gewoon doorlopen, met alle trammelant vandien.
Diverse overgangsregelingen leidden uiteindelijk tot de wet van 16 juli 1907. Daarin werd bepaald dat er per 1 januari 1909 alle tiendrechten zouden vervallen. De aantoonbare rechten werden toen door de Staat afgekocht.

Noten
1 Stevens, H. Tiendrecht en tiendplicht in Oaver Diem. Nr 13-1998.
2 Wat verworden is tot “Kollenburg” stond in 1775 nog in de registers als Collenburg of Koldenburg. De veldnaam kan aan een familienaam ontleend zijn. Bron: Tinneveld, A, Toponymie van Didam (Amsterdam 1973)
3 Oud Archief Didam (O.A.D.) nr. 2a, toestandig Gradus Berendsen, groot 1 ½ morgen, in eigen gebruik 3 roeden. Gradus (Geurt) was de vader van de bewuste Gerrit Berendsen.
4 Rijks Archief Gelderland (R.A.G.): Oud Rechterlijk Archief nr. 0143-25 stukken betreffende de gevangenen D. en L Lucassen.
5
6 Weit, dialectisch woord voor tarwe.
7 Lucas Wolf was de naaste buurman van Gerrit Berendsen. Na het overlijden van Lucas, hertrouwde zijn weduwe A. M. C. Bösing, met Lambertus Berendsen. (Geen familie van Gerrit) Bron: Stevens, H. “Ter voorkoming en blussing van brand”in Oaver Diem, nr. 16-2001
8 Snaphaan, ouderwets geweer dat niet met een lont, maar door middel van een haan met een vuursteen wordt afgeschoten.
9 Mathaak, maaigereedschap om het afgemaaide graan bijeen te houden.
10 H. Hendriksen en J Jansen waren assistenten van Jan Schoemaker, plaatsvervanger van de drost Bathold van Hasselt, Bron: Beursken, J., Van Heerlijkheid naar Gemeente in Oaver Diem, nr. 14-1999
10 Zie bron bij 1.