Het Gilde en de Schutterij S1

03-01-2015 15:44
Buurtschap, gilde en schutterij.

door Theo Goossen

 

Ieder dorp bestaat uit een aantal buurtschappen, waarvan het buurtschap de Sleeg voor Babberich een mooi voorbeeld is.

De bewoners van een buurtschap waren oorspronkelijk volledig op elkaar aangewezen. Dit kwam vooral tot uiting in de  ongeschreven wet van wederzijdse rechten en plichten, die streng gehandhaafd werd. Zodra een dorpeling zich in een buurt vestigde, dan werd daarmee te kennen gegeven, dat men zich akkoord verklaarde met de rechten en plichten van die buurt. 

Anders gezegd: men werd lid van het gilde.

 

Buurt en gilde hadden vroeger ongeveer dezelfde betekenis. Gilden kunnen niet ouder zijn geweest, dan de buurtschappen in hun kwaliteit van schappen van buren. De gilden in de Liemers, zoals Sint Anna in Oud-Zevenaar, zijn van zeer oude oorsprong.

Onder de term buurtschap werden voor 1200 al georganiseerde eenheden van plaatselijke gemeenschappen ver­meld. (J. P. de Monté Ver Loren: Grondbezit en standen in het Oosten des lands 's Gravenhage 1939 blz 3 e.v.). De term in zijn oorspronkelijke betekenis, staat voor een "schap" of belan­genor­ganisatie van ingezetenen, die binnen een bepaald lokaal territoir samen "boeren" ofwel leven en hun land bewerken. Door zo'n "schap" waren de buurtbewoners door gezamen­lijke verplichtingen met elkaar verbonden.

De voortschrijdende ontginning in de 12e en 13e eeuw had tot gevolg dat het areaal van woeste gronden aanzienlijk verminderd werd. Door deze landschapscultivering neemt de welvaart van de bevolking toe. De voedselvoorziening verbetert door een gevarieerder productie, die ontstaat door contacten met andere landen. 

Binnen de buurtschappen heerste een strakke organisatievorm. Iedere buurtschap eiste zijn aandeel op de woeste gronden en be­paalde zijn territoir. Dit sprak vroeger in het kerspel Oud-Zevenaar in de onderlinge grenzen van Grieth, Ooy, Holthuizen en Babberich.

In feite gaat het in deze tijd al om plaatselijke gilden. Maar ze komen nog niet over als broederschappen met een uitgesproken kerkelijke binding, zoals die in latere bronnen  worden aangetrof­fen. De buurtschappen, met hun onderlinge weder­zijdse verplichtingen hebben hun aanzien te danken aan de gildeor- ganisaties.

De bronnen over de gilden van Babberich en Holthuizen gaan niet verder terug dan de 15de eeuw. Uit een gildebrief van 1431 kunnen we afleiden dat er georganiseerde buurtschappen bestonden in Holthuizen en Babberich. De gilden houdt zich dan bezig met de handhaving en regeling van het gebruik van de gemeenschappelijke gronden door de "gemeynte", het dorp of buurtschap. 

Maar de woeste gronden in de Liemers zijn dan al grotendeels in gebruik genomen en gecultiveerd. Van de uitgestrekte wilde broeklanden, grasvelden en bossen zijn enkel nog wat groen- stroken, onlanden en hei overgebleven.

Het grootste deel van de grond is in handen gekomen van geërfden: landheren, rijke burgers in de steden en grote boeren. Deze hadden de broeklanden en andere gronden in ontginning gebracht. Deze ontwikkeling is van grote invloed geweest op de veranderingen in de structuur van gilden, waarin de plaatselijke gemeenschappen van het platteland zich hadden georganiseerd.

Tenslotte verschenen de schuttersgilden, waarin de "gemeynte" van de buurtschappen zijn dienstplichtigen had georganiseerd. Deze waren soms in secties verdeeld en stonden onder het bewind van een rotmeester. Deze schuttersgilden waren allemaal broeder- schappen, die een sterke band bezaten met kerkelijk leven, en  allemaal onder patronaat stonden van een heilige.

De schutterij was slechts de gewapende macht van de "gemeynte",   die opgeroepen kon worden tegen dieven- en roversbenden,  plunderende krijgsbenden of tegen roofdieren, zoals wolven en vossen, die de omgeving onveilig maakten.

De schuttersgilden leverden ook tot in de 16e eeuw, het ver­plichte contin­gent, dat iedere "gemeynte" had op te brengen, wanneer de hertog of graaf een algemene mobilisatie voor een veldtocht liet afkondi­gen. Zij was ook de "wapenshow" van de "gemeynte", waarmee naar buiten werd getreden.

Deze functies bepaalden de schutte­rij tot een ondergeschikt orgaan van het gilde, een orgaan, dat slechts een bepaalde dienst verrichtte, waarvoor het gilde verantwoor­delijk was. (Onze Schutterij, 30 jaar gildenwezen in Gelderland 1947-1977, A.G. van Dalen).

Onder het bestuur van keizer Karel V (1515-1555) werd een ingrijpen­de verandering in de inrichting van de schutte­rijen doorgevoerd. Hierdoor werden de schutterijen in het Kleefse land op gelijke wijze samengesteld als in de zeventien provinciën.

Voortaan zou een kapitein belast zijn met het commando over een compagnie. De schutters stonden onder het bevel van een sergeant.

Karel schonk de schutterijen nieuwe privileges, maar vaardigde tegelijkertijd strengere bepalingen ten aanzien van het krijgswe­zen uit. Zo moest iedere plaats een vastgesteld aantal manschappen leveren volgens een evenredig quotum en werd de bewapening duidelijk omschreven. Tijdens de selectie gaf geschiktheid en inzet de doorslag voor de inlijving in de schutterij.

Het doel van Karels structuurverandering binnen de schutterijen was volgens de inhoud van zijn bevel: "om 't lant te mogen beschermen tegens den vyanden mit haer selfs Ingesetenen." Daar- mee had hij een mobiele schutterij gevormd. Om ervoor te zorgen dat de schutters bekwaam bleven in het hanteren van de wapenen in compagniever­band, werd vier maal per jaar een dag herhalings oefening gehou­den "omme malcander te leeren kennen de wapenen hantieren, en haer oirdenen en slach-ordenen te leeren maken." (Ons Voorge­slacht in zijn dagelijks leven geschilderd, W J Hofdijk, Tweede druk, Leiden, P. van Santen, 1875)

In 1622 deed de graaf Van den Bergh een onderzoek om te achterhalen of Beek altijd Kleefs was geweest. Hij vroeg zich af of de dorpsgemeenschappen in de Lie­mers "Schutterei" hadden gehouden. Waren de Beekse schutters vrijwil­lig met de Liemerse schutters achter de kerk van Zevenaar samen­geko­men. Een getuigen verklaarde dat de Beekse en Wehlse schut­ters opgeroepen waren, om met de Liemerse (Babbe­rich inbegrepen) samen te komen voor een verplichte herha­lingsoefening. (O.B.B., 125, zie Thoben, Het Kerspel Beek, blz 236).

Uit het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er in Babberich eeuwelang schutterijen hebben bestaan. In 1703 komt het Babberichse schuttersgilde in het nieuws, vanwege de relatie met kasteel Halsaf.

Jonkheer Gijsbert van de Hoevelick trouwde toen in Keulen met freule Van Lom­beck. Op hun thuisreis werd het paar verwelkomd op het Fran­ciscanen­klooster te Neder-Elten. Na een kort oponthoud vertrok een gevolg, die hen in karossen was tegemoet gereden, naar Halsaf, waar het bruidspaar met "vliegend vaandels" en ander eerbetoon door de plaatselijke schutterij werd ingehaald. (Amor en Bacchus triump­hator, Jhr. Mr. D.P.M. Graswinckel, 1928 Gelre 31).

Van de gebruiken van het gildenleven is vooral het schutterij- element het meest blijven leven. Toen in de 19e eeuw de gilden geleidelijk verdwenen, doordat de gemene grasvelden grotendeels verdwenen en de overheid bepaalde taken van het gilde naar zich toe trok, herleefden de schutterijen na ontbin­ding van de gilden.  Een voorbeeld hiervan is de schutterij St. Jan te Babberich.

 

De opkomst van de arbeidersbeweging en de oprichting van de schutterijen

Tijdens de eerste helft van de achttiende eeuw was de toestand van de Nederlandse schatkist hachelijk: er werd zelfs gesproken van een staatbankroet. De schulden van de staat waren enorm gestegen waardoor de jaarlijkse rentebetalingen grote bedragen eisten, de begrotingen wezen tekorten aan en de schulden konden niet gedekt worden. Het provinciaal bestuur van Gelderland verkondigde te matigen met de verteringen.

Naar aanleiding van een brief, met betrekking op jaarmarkten en kermissen, van de Provinciale staten van Gelderland, oordeelde de raad: "dat in een groot deel, ja in het voornaamste deel de verteringen waartoe de beide kermissen zowel te Zevenaar als te Oud-Zevenaar aanleiding geven, gedragen worden door den meer gegoede middenstand en een klein gedeelte slechts door minder gegoeden. Dat het niet houden dezer beiden kermissen den aangewezen middenstand van een genoegen zoude beroven waarvan derzelve in deze gemeente nogal gehecht is. Dat ook de neringdoenden daardoor van voordelen verstoken zoude blijven, zonder dat men kan zeggen, dat het belang der gemeente dit vordert. De raad heeft besloten: als deszelfs gevoelen kenbaar te maken, dat gene overwegende gronden bestaan, om voor dit jaar in deze gemeente het houden der kermis te verbieden."

 In 1838 oordeelde het Zevenaarse gemeentebestuur, op verzoek van dokter Honig,dat "de toevloed van landlopers steeds toeneemt." Voor de ingezetenen was dit lastig en zeer onaangenaam. Het belang van de gemeente richtte zich daarbij voornamelijk op de zedelijkheid en gezondheid en daarom besloot de raad: "op de aanstaande kermissen ten strengste te weren: kansspelen, straatmuzikanten, liedjeszangers, orgeldraaiers en dergelijke."

 

            Over het algemeen waren de arbeidskrachten in de Liemers werkzaam als dagloner, of als seizoensarbeider. Hoewel er voor 1860 al arbeidersbewegingen bestonden, ontstond bij de Nederlandse arbeiders pas belangstelling voor het verenigingsleven omstreeks 1860. De arbeidersbewegingen hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling van het volksleven.

            De voornaamste oorzaak van deze traagheid was de apathische houding van de volksklasse. Deze houding was het gevolg van een diepe ellende, van stoffelijke en geestelijke verwaarlozing. De leefomstandigheden van de volksklasse waren in alle opzichten erbarmelijk. Er heerste grote werkloosheid, lage lonen, lange arbeidstijden en de huisvesting was slecht. Daarnaast waren drankverslaving en kinderarbeid, dikwijls van zeer jonge kinderen, een algemeen verbreid kwaad.

            In de 19e eeuw waren de maatregelen om het drankmisbruik en andere losbandigheden tegen te gaan voornamelijk bedoeld om de boel in de hand te houden. Kerkelijke en plaatselijke overheden vaardigden verboden en sancties uit. Maar initiatieven om paal en perk te stellen aan agressief of onberekenbaar gedrag ontbraken.

            In de Zevenaarse gemeenteraadsverslagen werd in de 19e eeuw steeds gewezen op zedelijkheid en gezondheid. Het drankmisbruik, vooral tijdens kermissen, was een voortdurende bron van zorg. Er werden onvoldoende maatregelen genomen om het misbruik tegen te gaan. Daarnaast was de toeloop van mensen uit omliggende dorpen van invloed op fikse ruzies en veten, die vereffend werden.

Lange tijd had deze ellende de gegoede burgerij onberoerd gelaten. Zij genoot immers van de "vooruitgang", aanvaarde de standen als voortreffelijk en zag in de arbeider slechts een behoeftige en kwam niet verder dan een filantropische belangstelling. Omstreeks 1850 kwam bij enkele werkgevers en medici een sociaal besef boven. Men kwam toen tot een bescheiden bemoeienis met de volksklasse, die meer socialistisch dan filantropisch van aard was. Wat de kerkelijke en ambtelijke autoriteiten niet tot stand kregen, lukte de burgerij wel, door in te zien dat de samenleving aan een verandering toe was.

In de Liemers kwamen enige "gegoeden" op het idee om mensen te organiseren in een schuttersvereniging. Het doel van de schutterij was "het geven van feestelijkheden tot veredeling van de genoegens der kermis."

In de parochie Oud-Zevenaar nam het St. Anna gilde in 1873 het initiatief om een schutterij op te richten, om onder meer de gebeurtenissen met betrekking tot de kermis in toom te houden. Hierbij kon de schutterij rekenen op de steun van kerkelijke en ambtelijke gezagdragers.

 

Oorsprong en leven

Door een verbetering van de economie steeg het welvaartspeil aanzienlijk. In deze tijd komt het wegkwijnende gildenleven weer langzaam tot bloei, in de vorm van een schutterij. Op de scheiding van twee perioden in de geschiedenis ontstaan de schutterijen St. Anna te Oud-Zevenaar en St. Jan te Babberich.

De aanleiding om als parochianen van Oud-Zevenaar aan de feestelijkheden ter gelegenheid van het 25-jarig regeringsjubileum van koning Willem III te kunnen deelnemen, zou de reden geweest kunnen zijn om een schutterij op te richten. De gemeente Zevenaar had in 1872 een commissie in het leven geroepen, met als doel geld in te zamelen voor een passend cadeau, dat aan de koning zou worden aangeboden. En om in 1874 een volksfeest in de hele gemeente te kunnen organiseren.

            Op zondag 1 juni 1873 werd er een vergadering gehouden in "In de Laars", het huis van Piet Hermsen. Het gildebestuur van St. Anna stelde voor om aan de feesten rond het regeringsjubileum als parochiegemeenschap deel te gaan nemen. De organisatie en betrokkenheid van alle parochianen van Oud-Zevenaar zou uitmonden in een op te richten schutterij.

            In overleg met pastoor Oosterik besloot het gildebestuur alle buurtschappen, die behoorden tot de parochie Oud-Zevenaar, te verenigen in een gezamenlijke schutterij.

            Vlaggen of vaandels van de buurtschappen zouden een plaats in de schutterij krijgen. Er werd toen voorgesteld dat het standaardvaandel de kleuren wit en blauw zou krijgen, met in het witte vlak "Sint Anna Gild 1873". Op het blauwe vlak moest het wapen van Babberich komen. De vlaggen en vaandels die in de optocht werden meegedragen, moesten bestaan uit: blauw met St. Anna, als teken van het buurtschap Kamphuizen; wit met een ooi voor Ooy; groen als symbool voor Babberich en het kwartier en blauw met de afbeelding van St. Jan voor Holthuizen en de Sleeg. De schutterij zou in secties van twaalf personen verdeeld worden, waarbij voor iedere twee secties een officier werd aangesteld.

Onderlinge rivaliteit en afstand tussen de buurtschappen gaven al snel de aanleiding om het streven naar één grote schutterij om ver te helpen. Een voorbeeld is het buurtschap Ooy, dat geen belangstelling had, omdat Kamphuizen, waar de schuttersactiviteiten plaats moesten vinden te ver weg lag.

Tijdens gesprekken met de bevolking van Babberich kwamen de inmiddels gegroeide sociale tegenstellingen tussen het relatief meer gegoede Oud-Zevenaar en het achtergebleven Babberich (de Sleeg en het kwartier) tot uitdrukking.

De oprichting van het gilde St. Jan staat in verband met de oprichting van haar zustervereniging St. Anna in Oud-Zevenaar, al was het meer om de vrede te bewaren en niet om de vriendschap te versterken, dat men besloot om bij de oprichting van een schutterij niet in zee te gaan met de bewoners uit Oud-Zevenaar. De tegengestelde denkbeelden in beide dorpsgemeenschappen, zorgden ervoor dat de dorpsbewoners niets wilden weten van een fusering, of de gezamenlijke opbouw van het gilde. Daarom werd het besluit genomen om ieder voor zich een gilde op te richten.

Uit de verhalen en herinneringen van ouderen (omtrent 1970 opgeschreven) kan een beeld van de beginperiode van de schutterij worden samengesteld.

Onder de ceder bij het huis "Den Dijk" had een groepje mannen de koppen bij elkaar gestoken om een eigen schutterij op te richten. Kastelein Jac Wolzing stelde zijn etablissement ter beschikking en daardoor kon omtrent 25 mei 1874 in café "Den Dijk", om acht uur 's avonds een oprichtingsvergadering worden gehouden. De initiatiefnemers kregen uit de bevolking voldoende instemming en medewerking om direct van start te gaan. Uit latere ontwikkelingen bleek dat de schutters zich spoedig verenigden onder de leiding van jhr. Mr. Richard de Nereé tot Babberich, en zijn zonen jhr. Frans de Nereé tot Babberich en jhr. Mr. Jean de Nereé tot Babberich. De eerste presidenten van het schuttersgilde kwamen ook uit deze kring: Frans Joseph van 1874 tot 1878, Jan I van 1878 tot 1902 en Jan II van 1902 tot 1952.

De naam van het gilde en de schutterij lagen voor de hand. De vader en de grootvader van de heren de Nereé waren rentmeester geweest van de Maltheserorde van St. Jan te Arnhem. Deze St. Jan was voluit Johannes de Doper en daarmee zou het schuttersfeest op de zondag voor 24 juni, de feestdag van de heilige, plaatsvinden.

Tijdens de eerste algemene vergadering werd ook het bestuur gekozen dat als opdracht kreeg om het gezellig samenleven in een schuttersgilde tijdens de kermisdagen te bevorderen. Het bestuur bestond uit de grondleggers van het gilde: Frans Joseph de Nereé tot Babberich, J. Kruitwagen J.H. Roosendaal en J. Freriks.

Een van de eerste bestuurstaken richtte zich, naast het regelen van de aanstaande kermis, op het organiseren van het schuttersfeest en het vinden van een locatie voor de evenementen.

In de eerste jaren bood jonkheer De Nereé de gelegenheid om het schuttersfeest te vieren op Halsaf en wel in het koetshuis van het kasteel, of op de deel van de boerderij. Op 11 mei 1878  schreef Jan de Nerée aan zijn vader om de deel van de boerderij niet af te staan aan het  schuttersgilde en het gilde zou maar voor zich zelf zorgen.

De eerste schuttersoptocht trok, onder begeleiding van een particulier muziekgezelschap, gekleed in oude legeruniformen met witte sjerpen en zelfgemaakte vlaggen en vaandels door Babberich.

Uit het patentregister van de gemeente Zevenaar blijkt dat in 1879 en 1880 aan Jan Freriks, een patent werd verleend voor het tappen van wijn bier en sterke drank tijdens het schuttersfeest op Halsaf.

Het is niet duidelijk of er in het oprichtingsjaar meteen een koning is geschoten. Uit 1875 is de schutterskoning van St. Jan bekend: Jacobus Klutman, een arbeider woonachtig in het kwartier, die zijn vrouw, Wilhelmina Theodora Ross tot koningin koos. (Onderzoek naar de oorsprong van het schuttersgilde St. Jan te Babberich, dr. G.B. Janssen, Zevenaar 6 september 1999)

In het gedenkschrift 1885-1935 vijftig jaar minderbroeders Kapucijnen, Babberich, vermelde pater Gerlach over het gilde het volgende: "in 1874 werd het St. Jans-gilde der schut­ters opge­richt. Zij kwam in verval en werd in 1887 tot nieuw leven geroepen. In 1903 werden de Statuten gewijzigd en zoda­nig opgesteld, dat misbruik beter werden geweerd. Het doel is behalve onderlinge vriendschap, tevens het scheppen ener gelegenheid tot gepaste ontspanning".

            Rond 1880 vonden de ledenvergaderingen van het gilde plaats in Café Huis Den Dijk bij G. Heinst en vanaf 1900 bij H. Tiemessen. Een andere bekende ontmoetingsplaats voor de schutters was het café "De Jager" aan de Eltenseweg,  met als exploitant Joh Lelieveld. Dit café brandde op 21 april 1885 af en werd niet herbouwd.

            Op zaterdag 21 juni 1884 overleed, na een lang ziekbed, kroon­prins Alexander. De regering kondigde een rouwtijd aan ver­zocht om alle openbare feesten uit te stellen. In Babberich stonden op dat moment de schutters gereed om kermis en het tienjarig bestaan van de schut­terij te gaan vieren. Het gilde­bestuur bleef met een be­hoorlij­ke financiële strop zit­ten. Waar kon het bestuur de onkosten op verha­len? Hierdoor was de animo voor de schutterij voorlopig verdwenen. In 1887 klom men weer uit het diepe dal en pakte de draad van het schuttersleven weer op dat tot 1902 met vallen en opstaan gepaard ging.

            Het Schuttersgilde Sint Jan heeft laten zien dat Babberich in staat was de wens uit de proclamatie van koningin-regentes Emma, die zij hield op 30 augustus 1898,  te volbrengen. Deze wens en plicht luidde: "Het zij groot in alles, waarin ook een klein volk groot kan zijn". Babberich was toen uitgegroeid tot een levendig zelfstandig dorp, onder de invloed van de paters Kapucijnen.

 

            Frans Joseph de Nerée, de eerste president van de schuttervereniging,  had een fonds op zijn naam staan, dat aan arme mensen ondersteuning verschafte. Deze stichting had een zelfstandig bestuur. Bij de inwerkingtreding van dit fonds werd J. Freriks penningmeester. In het bestuur zaten ondermeer Hend en later Toon Kruitwagen.

In 1930 noteerde J.A. Jolles (Bijdragen en Mededeelingen Gelre, deel XXXIV) "Uit een fonds, door een der vorige leden van de familie De Nerée gesticht, wordt jaarlijks aan behoef­tige schutters eene uitkeering gedaan. Ook leest de pastoor van Oud-Zevenaar elk jaar voor dien heer een zielmis; dan staat de St. Jansvaan uit, door hem aan die kerk geschonken." Met andere vanen, van geestelijke broeder- of zusterschappen, wordt zij in de Oud-Zevenaarse processie meegedragen.

            Rond 1890 werd een Frans-Josephfonds ingesteld, met een startkapitaal van Fl. 3500,- (een formidabel bedrag voor die tijd). Van de rente van dit fonds werden klompen en roggebrood gekocht en  geschonken aan arme schutters.

            De uitkeringen uit dit fonds geschiedden tussen Allerheiligen en Pasen en werden alleen gedaan aan behoeftige schutters uit Babberich. De bedeelden ontvingen bij J. Freriks, meestal op woensdag, een bon, waarmee zij een brood, of een half ons koffie konden halen. Met kerstmis kwam daar nog extra een krentenbrood en een half pond koffie bij. Soms kon het fondsbe­stuur in individuele gevallen dekens, kleding of andere hoognodige artikelen ver­strekken.

            Ieder jaar liet de heer Jan de Nerée, in zijn functie van president van het St. Jansgilde, het vaandel draaien voor Oom Frans als postuum eerbetoon aan zijn familielid en weldoener van het Gilde

 

Een goed reglement kan de toekomst zeker stellen.

            Geheel vlekkeloos verliep het schuttersleven tijdens de over­gang van de 19e naar de 20ste eeuw niet. Een goed reglement waren alle afspraken stonden vastgelegd, bestond er niet. Daardoor kon het toenmalige bestuur nergens gezag aan ontlenen. De uitgaven waren groter dan de inkomsten geweest en daarom zocht het bestuur naar een man met daadkracht om orde op zaken te stellen.

            In het jaar 1902 gingen enige ondernemende mannen, die plaat­selijk aanzien genoten, op naar het Kasteel Babberich om een beschermheer te vragen voor een hernieuwde start van de schut­te­rij. De beschermheer moest tevens het voorzitterschap op zich nemen.

De afgevaardigden van de schutterij werden toegelaten tot de "Blauwe Kamer" waar de heer van het huis, de staatsraad mr. J. de Nerée tot Babberich hen ontving. Na veel erom heen ge­praat kwam de vraag eruit: "of de jongeheer Jan niet president van de schutterij zou mogen worden". Deze was toen 19 jaar gewor­den, een jongeman vol ondernemingslust en stond in hoog aanzien om zijn betrokkenheid bij  het wel en wee van Babberich.

            Dat moment in de Blauwe Kamer is toen van grote betekenis geweest voor de komende vijftig jaar. De vader zei tot zijn zoon: "Je mag het wel aannemen, maar dan is het niet een pretje voor een paar jaar, dan is het een taak voor de toe­komst". Zijn vader, die aarzelend toestemming gaf, verbond aan de nieuwe start de voorwaarde dat eerst de oude schuld vereffend moest worden, waarna de schuttersvereniging weer haar gang kon gaan.

            De inrichtingsvergadering van de schutterij werd in 1902/1­903 vermoedelijk gehouden in Café Den Dijk bij H. Tie­mes­sen.Toen Jan Eduard Marie de Nerée tot Babberich in 1903 officieel president en voorzitter werd had hij al een reorganisatie doorge­voerd en een reglement van 95 artikelen opgesteld. Ongetwij­feld was dit reglement toentertijd de langste van alle schuttersverenigin­gen in Gelder­land. Dit zou niet zoveel betekenen, indien het niet enige artikelen bevatte, waarin ook de vrouw betrokken werd bij het gilde.

            De Vrouwencommissie kreeg een vaste plaats in het schutters­leven. De commissie had tot taak: de eigendom­men te onderhou­den, de hele garderobe van de schutterij na te zien, mocht het nodig zijn te wassen en te herstellen; verder de schut­terstent te versieren, het "groenmaken" en de zorg voor kro­nen. Daarnaast bewezen deze dames hun diensten tijdens het schuttersfeest aan het koningspaar, door als hofdames te fungeren.

            De Vrouwencommissie heeft door de jaren heen met veel ijver en toewijding hun taak ten behoeve van het Gilde Sint Jan verricht. Enige namen van dames, die in het verleden lid van deze com­mis­sie waren: Betje Bodd, Lucie Geertman, Heintje Duits, Anna Kruitwagen, Grada Elfrink, Heintje Elfrink, Anna Ross, Marie Schipper, Dientje Beudel en Mientje Weezendonk.

 

            Het bestuur van het Gilde bestond in 1903 uit een Kapitein-President en zeven bestuursleden, te weten: secretaris B.J. Broekhuizen; 2de secretaris A.Ross; penningmeester J.Freriks; G. Elfrink; H.J. Sweers; B.de Raaf en J.v.Bindsbergen.

            Het reglement bevatte ondermeer de volgende artikelen:

A De leden van het Gilde waren (of zijn) eerbied en gehoorzaam­heid verschul­digd aan het bestuur.

B Het Schutters-Gilde St. Jan had (heeft) tot doel:

            I onder haar leden de goede verstandhouding en vriendschap aan te kweken en te bevorderen.

            II  Jaarlijks op gepaste wijze feest te vieren.

III De schutters te leren om met een wapen om te gaan; hen te wennen aan orde en tucht, om de schutterij in staat te stellen in tijden van nood het vaderland te helpen verdedigen en have en goed tegen vreemde indringers te be­schermen.

            IV  De overleden leden naar hun laatste rustplaats te begeleiden.

            Om als gewoon lid toegelaten te kunnen worden moest een dorpeling de leeftijd van 16 jaar hebben bereikt; om als schutter aangeno­men te kunnen worden moest men 18 jaar of ouder wezen.Een nieuw lid moest f 1,50 inleggeld betalen en verder jaar­lijks een contributie van f 1,50 bij vooruitbetaling vol­doen.

De jaarlijkse contributie kon in vier termijnen betaald worden, namelijk in augustus, november, februari en mei. (Statu­ten en Reglementen van orde van het Schuttersgilde  St. Jan in het jaar 1903 te Babberich)

Het jaarlijkse schuttersfeest werd in juni gehouden. Het ledental bedroeg in 1903 ongeveer 150.

Toen de schutterij werd heropgericht sprak de president J.de Nerée: "zolang ik bij de schutterij ben, trekken de schutters in optocht door het kwartier".

Daarmee was de grondslag voor meer stabiliteit bij de schutterij St. Jan gelegd en kon men de toekomst  met optimisme te gemoed zien.

 

De opmars van het Gilde.

De twintigste eeuw heeft veel veranderingen en vooruitgang in de Nederlandse samenleving met zich meegebracht. Het hele bestaan had een andere dimensie, een ander ritme gekregen. Naast bewegingen als b.v. de terugkeer tot de orthodoxie der vaderen bij de Gereformeerden, die naar een betere toekomst verlangden, het opkomende socialisme e.d. voltrok zich binnen een grotendeels zelf gewild isolement de binnenkerkelijke emancipatie van het katholieke volksdeel in Nederland. In op- en navolging van de Romantiek, die weer waardering voor de Middeleeuwen had gebracht, keken de katholieken terug naar het vóór-reformatorische kerkelijk leven, waarin de Kerk weer in uitbundige vreugde in de wereld heersen zou.

            In deze sfeer met zijn processies, zijn vreugden van feestda­gen, zijn jubilea e.d. ontstond een klimaat, waarin organisa­ties als schutterijen, herinnerd aan het Middeleeuwse leven, opbloeien konden. (Onze Schutterijen, A. G  van Dalen).

            Door verbetering van de economie waren de leefomstandigheden betere geworden.. Daarentegen was het ge­bruik van jenever, in 1877 10 liter per hoofd, in sommige delen van het land ¼ van het arbeidsbudget, stijgende: vaak nog  weinig, maar toch wel merkbaar, zowel onder de onge­schoolden als onder de vakarbeiders.

 

            Op zaterdag 16 juli 1904 's avonds om acht uur kwam het be­stuur van St. Jan in vergadering bijeen op het kasteel Halsaf.

Als eerste punt werd de gang van zaken, zoals die zich tijdens de kermis had voorgedaan, besproken. Daarna stelde de presi­dent voor het aantal bestuursleden van 7 op 5 te brengen. Vijf leden waren hier tegen en drie stemden voor. Daarnaast werd een kandidatenlijst opgesteld voor het kiezen van twee commissarissen. Na de stemming kwamen de volgende kandidaten naar voren: A. Ross, B. de Raaf, F. Menting en A. Koenders.

            De volgende bestuursvergadering werd gehouden op zaterdag 23 juni gehouden bij A. Ross. Aanwezig waren De Nerée voorzitter, Broekhuizen secretaris, en de leden: Freriks, Elfrink en Ross. Er werd een nieuwe kandidatenlijst opgemaakt met de navolgende namen: A. Ross, B. de Raaf, T. Menting, A. Koenders, B. Könn­ing en J. Peters. Op voorstel van de president werd het nieuwe reglement, waarin de rechten en plichten van de schutters waren opgenomen, door het bestuur met algemene stemmen aangenomen.

            Nadat het bestuur binnen de eigen gelederen orde op zaken had ge­steld, kon op zondag 24 juli, 1904, om 17.00 uur bij kaste­lein H. Tiemessen een algemene ledenvergadering worden gehou­den. Er werd die avond een kascommissie ingesteld, waarin de heren H. Boxtart, C. Bouwman en W. Flo­ris­sen deel namen. A. Ross en B. de Raaf werden herkozen als commissaris.

            Uit het verloop van latere vergaderingen bleek dat de gewone leden geen inspraak in bestuurszaken van de schutterij hadden. Het bestuur regelde en delegeerde alles in en om het schutters­feest.

            Het bestuur boog zich in het jaar 1904 over de navolgende aandachtspunten. De president wilde weten hoeveel geld de schutters dachten  te besteden aan de aanschaf van uitrustingen. Uit een specificatie wat er aan uitrusting nog bruikbaar was en wat niet, kon het bestuur het  besluit nemen om een bedrag van fl.48,- beschik­baar te stel­len.

            Vervolgens werd besloten bestuursleden taken op te dragen in belang van de schuttersver­eniging. Voor het ophalen van de contribu­tie werden aangewe­zen: J. v. Bindsbergen, boven aan de Raven­straat; De Raaf, beneden de spoorlijn zuidzijde; H. J. Sweers, boven de spoor­lijn noordzijde. G. Elfrink werd aange­wezen om te zorgen voor kruit en lood, daarnaast moest hij de geweren en sabels schoon­maken. Hiervoor ontving Elf­rink een bedrag van fl.3,-. A. Ross kreeg tot taak om alle bood­schappen ­in en buiten de kom te doen en H. Sweers droeg zorg voor de bekendmaking van de be­stuursvergaderingen.

            Uit de vergadering kwam het voorstel of bestuurleden het vol­gen­de jaar ook mee moesten loten of vooraf moesten schieten. Una­niem was men van mening dat bestuursleden gewoon mee moesten loten. Daarnaast werden alle bestuursleden verplicht op zaterdagnamiddag voor aanvang van het schuttersfeest de schutterstent mee helpen  aankleden en versie­ren.

            Als laatste werd in 1904 besloten weer een damescommissie te benoemen. Als kandidaten werden gesteld de dames Broekhuizen, Könning, Derksen, Bindsbergen en Peters.

 

Het schuttersfeest in het jaar 1905

            Een  gezamenlijke dorpsgemeenschap zoals Babberich, kan niet zonder een schutterij. Het saamhorigheids­gevoel wordt erdoor versterkt. De dorpsbevolking spaarde vroeger zijn vrije dagen op voor het vieren van de kermis en schutters­feest.

            Aan het begin van de 20e eeuw kent de schutterij St. Jan veel leden, hierdoor wordt aangetoond dat een schutterij in een dorpsgemeenschap een bundelend orgaan vormt. Maar er moet wel opgemerkt worden dat het merendeel van de leden hun contributie in termijnen aan het gilde betaalden, om zo het recht te hebben  deel te kunnen nemen aan het schuttersfeest.

            Aan de organisatie van het schuttersfeest van 1905 gingen veel besprekingen en voorbereidingen vooraf. Enkele punten met betrekking tot de organisatie waren: de heer A. Ross werd aangewezen om de post van plaatsvervangend secre­ta­ris te gaan uitoefenen, De tap zou worden verpacht bij inschrijving, De kasteleins konden briefjes met prijsopgave indienen, en de muziek werd voor drie dagen in handen gegeven aan de Van Bindsbergens.

            Daarnaast moest het Damescomité zorgen dat er twee kronen kwamen. Heintje Jansen zorgde voor een piaspak en G. Elfrink werd belast met het uitdelen van de schuttersuitrustingen. De kleding moest dinsdagavond om acht uur weer worden ingeleverd  bij het damescomité. Op het niet op tijd in leveren stond een boete van fl. 5,- en werd als uiteinde­lijke sanctie het lidmaatschap van het Gilde Sint Jan als beëindigd beschouwd.

            Het was de gewoonte dat de functies in de schutterij verpacht werden. Deze verpachting vond plaats op de eerste zondag in juni (later de tweede paasdag). De te verpachten functies waren die van kapitein en alle officiers- en onderofficiersrangen en de functies van bielemannen en piassen. Deze functies werden aan de meestbiedende voor een schuttersjaar vergeven. 

            Het totaalbeeld van het schuttersfeest in 1905 werd als volgt omschreven: de schutterstent kwam van een verhuurder uit Doetin­chem. In deze tent maakten Babberichse muzikanten muziek.Op maandagmorgen werd bekend gemaakt dat er diezelfde avond opgeven kon worden van schutters die dinsdag, direct na bin­nenkomst van de optocht, deel wilden nemen aan het ringste­ken. Zij betalen daarvoor fl. 0,25 per persoon.

            Een gast betaalde voor toegang gedurende het schut­tersfeest in de danstent een bedrag van fl. 3,-. Zondag­avond voor een heer fl. 0,40 en voor een dame fl. 0,30. Maandag en dinsdag fl. 1,-. Kinderen, beneden de leeftijd van tien jaar werden niet toegelaten.

Na het koningschieten werden twee flessen erewijn aangeboden aan het bestuur en de officie­ren. De koning ontving 3 flessen wijn en het damescomité ontving 2 flessen wijn.

 

            De samenstelling van het bestuur was een profiel van de Babbe­richse bevolking in haar godsdienstige en sociale samenstelling uit die tijd. De grondleggers van de schutterij hadden haar door de moeilij­ke beginjaren geloodst met wijs beleid en hard werken, overtuigd van de goede zaak waar zij voor stonden. De gemeen­schapzin werd overgedragen van vader op zoon, want in meerdere gevallen was een door de vader achtergelaten open plaats in het bestuur opgevuld door een hem opvolgende zoon, die wist in welke voetstappen hij moest treden.

 

Tussen kerk en kroeg     

            Cafés namen vroeger in steden en dorpen een voorname plaats in. De bevolking van het dorp ging er niet alleen naar toe voor zijn dagelijkse portie bier, maar ook voor het laatste  nieuws. Reizigers, boden en marskramers waren geziene gasten. Zij brachten het nieuws van veraf gelegen plaatsen dichterbij.  Daarnaast vervulde het café vervulde een sociale functie, waar de handel en wandel, nood en dood  van de plaatselijke bevolking besproken werd.

De belangrijkste  cafés waren die dicht bij de paro­chiekerk lagen en daarnaast ook als winkel fungeerden.

Op het aantal inwoners gerekend, waren er vroeger in Babberich veel cafés en tapperijen. Naast schutterij st. Jan telde Babberich maar liefst 12 cafés. (nieuw Archief Gemeente Zevenaar)

 

De Katholieke Drankbestrijding.

            In het begin van de vorige eeuw werd de bevolking regelmatig gewezen op het feit dat overmatig gebruik van sterke drank kan veel leed en onheil veroorzaken. Vooral in de eerste helft van de 20ste eeuw werd veel aan propaganda ter bestrijding van gebruik van alcoholi­sche dranken gedaan.

Op 8 september 1905 trok het St. Jansgilde uit Babberich, onder leiding van pater Ildephonsus, in een propagandatocht "de Katholieke Drankbestrijding" ter opluistering mee. De tocht werd te voet afgelegd vanuit Westervoort naar Duiven, Loo, Groessen en tenslotte Zevenaar. De tocht werd verder muzikaal onder­steund door de muziekkorpsen van Zevenaar, Ooy en Duiven. In Groessen werd de menigte toegesproken door pater Servatius uit Tilburg. Hij geselde de drankmisbruik als een ramp voor het huisgezin. In Zevenaar werd nog door het Sint-Jans-Gilde, dat uit sympathie voor de zaak der drankbestrijding die de gehele route had meegelopen, ter ere van het Kruisverbond het vaandel geslagen.

            Op de zondag na het schutterfeest, d.d. 24 juni 1906, werd de schutterij en de muziek om kwart over negen op het Stationsplein in Zevenaar verwacht. De muziek werd door het Fanfarekorps St. Jan te Babberich  (opgericht in 1906) verzorgd. Dit fanfarekorps, dat eerst een huisorkest was, had een vaste basis gevonden bij het St. Jans-Gilde.

            Pater Ildephonsus had weer een grote propagandatocht met een openluchtbijeenkomst van de Kruisverbonden in de Liemers en Over-Betuwe georganiseerd. Te voet liep de stoet van Zevenaar naar Pannerden, Aerdt, Herwen en Lobith. Er zou voor gezorgd worden, dat de tocht beëindigd werd, op een zodanige tijd dat men met de trein van acht minuten voor zes (Holl. tijd) uit Elten weer huiswaarts kon vertrekken.

            Alle deelnemers aan de tocht verbonden zich, om zich gedurende de tocht van alle alcoholische dranken, dus ook van bier en wijn, te onthouden. De verslaggever van De Post schreef in de krant: "Thans een verfrissing genoten! Ja, even, heel even! Want vier zonen van "St. Jan" staan gereed het vaandel te draaien (te Pannerden). Het dundoek wordt geslingerd om hoofd en romp en ledematen, maar raakt de aarde niet. Het zal, kan niet besmeurd worden, waar krachtige, geoefende handen, niet sidderen als die van mannen, vergiftigd door het alcoholgebruik, met vaste slag het doen wapperen en zwenken en zwaaien. Een stoot! Een hoera! In Lobith treden de vaandeldraaiers weer voor. De vier fanfares spelen "Babberichs Vaandrig", en op de tonen der muziek worden de verschillende vaandels naar links en rechts gezwaaid, tot de voorman (vendelier) zijn vaandel plots omhoog houdt, welk voorbeeld ogenblikkelijk door de anderen gevolgd wordt" (De Post 22-6-1906)

 

Begrafenis van gildeleden eerste helft 20ste eeuw

            De begrafenis van een gildelid bestond uit het geleide doen van het stoffelijk overschot naar zijn laatste rustplaats. De schutters gingen in twee rijen de overledene voor in de stoet. Een gildelid dat zonder wettige reden afwezig was, moest fl.0,25 boete betalen. Het damesco­mité voerde daarop controle uit, door aan elke schutter een insigne uit te delen. Deze moesten na afloop van de begrafenis ingele­verd worden. (Statuten en Reglementen van Orde van het Schut­ters-Gild St. Jan in het jaar 1903 te Babberich).

            De Post meldde op 9 april 1907: "Op 8 april werd met grote plechtigheid ter aarde besteld, op de nieuwe begraafplaats te Oud-Zevenaar, het stoffelijk overschot van Th. Bouwman uit Babberich (Halt). Hij was lid van de schutterij St. Jan. Voorop het vaandel, daarachter de bestuursleden, dan de St. Jansfanfare, waarvan de overledene ook enige tijd lid was, verder ongeveer honderd schutters, met een witte strik op de borst en daarna de lijkwagen, behangen met vele kransen. Dan volgden de familieleden en een groot aantal belangstellenden, die mee naar de kerk togen en het lijk naar de laatste rust­plaats vergezelden."

            In november 1907 overleed in de ouderdom van 73 jaar, de eerste penningmeester van het Gilde en de Frans-Joseph-Stich­ting, de heer J. Freriks uit de Sleeg. Zijn stoffelijk over­schot werd met de gebruikelijke schutterseer ter aarde besteld.

 

Schuttersleven in een dorp.

koningen van 1906 t/m 1909.

            In de Babberichse geschiedenis is de periode van 1903 tot 1933 zeer belangrijk. Niet zozeer vanwege spectaculaire of schokkende gebeurtenissen, maar vanwege de geweldige verande­ringen, die zich onherroepelijk voltrokken en die vrijwel alle aspecten van het Babberichse dorpsleven raakten. Hier werden de grondslagen gelegd voor de huidige structuur, van de dorpssamenleving.

Begin 20ste eeuw behoorde Babberich nog onder de parochie van Oud-Zevenaar, maar dankzij de schutterij, had Babberich een zelfstan­dige kermisvermaak in het dorp verworven.

            Op zondag 17 juni 1906 vond de grote Sacramentsprocessie in Oud-Zevenaar plaats. Onder de heren, die voor het Allerheiligste uitliepen, zag men de heer Dr. A. Schaepman, president van het grootseminarie en de heer S. van Os, deken van Doesburg en pastoor te Zevenaar.

            Na afloop van de processie werd de Oud-Zevenaarse kermis geopend. Daar deze echter op meerdere plaatsen van de uitge­strekte parochie gevierd werd, en wel in Babberich, Ooy en Oud-Zevenaar, waren er geen kermisattracties aanwezig. Dit gemis werd dan ook pijnlijk gevoeld door de lieve jeugd, daar de ouderen meestal waren ingedeeld bij een van de drie schut­tersverenigingen. (De Post 22-6-1906).

            Vlak voor de aanvang van de kermis in 1906 werd een algemene ledenver­gadering gehouden. Tijdens de bijeenkomst werden de statuten en het reglement van orde voorgelezen en over het verloop van het schuttersjaar werd verant­woording afgelegd. Het schoonmaken van de gewe­ren en sabels werd uitbesteed en er vond een trekking van volgnum­mers voor het schie­ten plaatst. (Statuten en Reglement 1903)

            De schutterij bezat het element van de wedstrijd, de kamp om de ereplaats. Hierbij werd een beroep gedaan op de instinctieve menselijke drift, de eerste te willen zijn. Bovendien werden ook diegenen bij de evenementen betrokken, die door lichamelijke of conditionele beperkingen niet konden deelnemen, maar van wie de plaat­selijke trots door een overwinning werd gestreeld, wat de schutterij tot een kijkspel maakte.

            Een voorbeeld hiervan is het schieten van de koning. Bij het schieten naar de houten vogel worden vier prijzen toegekend. Op de kop van de vogel staat de 1ste, op de staart de 2de, op de rechtervleugel de 3de en op de linkervleugel de 4de prijs. Diegene die de romp van de paal afschoot werd koning. Voor dit evenement konden de schutters zich opgeven bij het bestuur.

            In 1906 werd in de omgeving van Halsaf op de vogel geschoten. Nadat de vier prijzen beneden waren, begon de strijdlust om het koningsschot. Vele treffers vlogen in de harde romp. Eindelijk gelukte het de heer J de Nerée de trofee te behalen en daarmee werd hij koning van het St. Jans-Gilde. Hij verkoos freule C, Van der Schueren, uit Zevenaar tot konin­gin. De koningin ontving als geschenk van het Gilde een gouden ring. Nadat het vendel gezwaaid was en de eerbewij­zen gebracht waren, trokken de schutters de feesttent in. In de tent namen de koning en de koningin, het bestuur, de officieren, ook echtgenoten en verloofden en leden van de vrouwencommissie plaats op de troon. Wanneer allen hun plaats hadden ingenomen, koos de koningin uit de vrouwencommissie twee hofdames. De koningin werd iedere dag door de koning, het bestuur en het kader afge­haald. In het huis, waar de koningin afgehaald werd, mocht niets geschonken worden. De koning kreeg een adjudant tot zijn beschikking, die de administratie bijhield en belast werd met het beheer over de koningstafel. De adju­dant moest zorgen dat voor de gebruikelijke traktaties, de briefjes ondertekend werden door de kapitein-president. In het Reglement van Orde waren deze traktaties aangegeven. Voor de gebruikelijke repre­sentatieve traktaties, buiten de feesttent, ontving de koning fl. 99,-. Het mocht namelijk geen fl. 100,- wezen.

            Op zondagmiddag werd er vanaf vier uur tot 's avonds tien uur door het Fanfarekorps St. Jan een concert gegeven in de feest­tent. Onder leiding van dirigent Broers speelden een aantal Babberichse muzikanten gepaste feestmuziek. Bij het vendelen speelden zij een speciale wals "Babberichs Vaandrig". Ook speelden de muzikanten: der Böhmerwald, de Schuttersmars, Le Retour (polka) en La Fleur (mazurka). Iedere zondagmorgen na de "late kerk" werd er gerepeteerd. Deze muzikanten hadden er veel voor over om goed te kunnen musiceren. De vaak heel oude instrumen­ten werden tot in de puntjes onderhouden. Bij de schutterij zelf had men twee Turkse trommels. De tamboers stonden onder leiding van de tamboer-maître Jan Bodd.

 

            Op 23 juni 1907 hield Oud-Zevenaar weer zijn jaarlijkse pro­cessie. De omdracht moest helaas ingekort worden vanwege het onweer. Vele vreemdelingen bezochten tijdens de feestdagen de streek.

Bij de Schutterij St. Jan werd J. Bodd jr. koning (De post  27 juni 1907). Hij was wellicht de jongste vorst "16 jaar", welke Babberich ooit had gekend. Hij koos zijn zuster, J. H. Bodd, tot koningin.

            Maandagmorgen na de schuttersmis werd de optocht door het Kwartier gehouden. Dikwijls moesten de vendeliers en bieleman­nen in actie komen. Er stonden vijf bogen, die genomen moesten worden. Dat nemen van een boog betekende voor de bielemannen dat zij de aangebrachte hindernis moesten oprui­men, terwijl de vendeliers een vendelhulde brachten. Voor de bielemannen stond bij de boog eten en drinken klaar om dit zware werk te kunnen klaren.

            Omdat het maandag 24 juni (feestdag van St. Jan) was, beteken­de dat "het" bij de boog in De Bulten begon. De St. Janskransen lagen klaar. Het werd een feest voor de Jannen. De koning, Jan Bodd, de president Jan de Nerée en alle Jannen tooiden zich met het St. Janskruid. Alle Jannen gingen op de schouders, terwijl het lang zal ze leven klonk tot ver over de Duitse grens. Nadat de optocht weer geformeerd was kwam de boog bij Menting en bij het café "Het Halt" nog in het verschiet.

Bij enen was de schutterij weer in de tent en ging men een schuttersdansje maken. Een schut­tersdansje was een dans van man met man. De Jannen moes­ten dan ook trak­teren. Als het dansuurtje voorbij was, spoedde iedereen zich huiswaarts of ging met vrienden mee om te eten, aangezien half vijf de voortzetting van het schuttersfeest volgde met bal. De krant schreef enige dagen daarna: alles was in goede orde en zonder incident verlopen.

            Zondag 21 juni 1908 was het kermis. Na afloop van de processie, bezochten moeders en kinderen de speelgoed- en de koekkraam. Voor de jongelui waren er enkele krachtspelen bij de Oud-Zevenaarse kerk. In de namiddag vond het gebruikelijke prijsschieten bij de schutterij St. Jan plaats.

Henricus Kruitwagen schoot zichzelf tot koning, waardoor zijn echtgenote Johanna Ross koningin werd.

Maandagmorgen om acht uur kwamen de schutters in de Paterskerk bijeen voor het bijwonen van een gezongen schuttersmis. Na afloop van de H. Mis werd er gevendeld voor de Paters Kapucij­nen. Daarna ging de optocht door het Kwartier van start, die weer eindig­de in de feesttent.

            Omdat de feestdag van St. Jan (24 juni) op een woensdag viel, mocht het schuttersfeest een dag langer duren. Een feest speciaal voor alle Jannen, inbegrepen de kasteelheer, die in de schut­terij te vinden waren. (De Post 24-6-1908).

            Op 19 oktober 1908 werd de nieuwe burgemeester; L de Ridder van der Schueren, op grootse wijze in de Gemeente Zevenaar binnengehaald. In heel de stad waren de vlaggen uitgestoken, veel huizen waren bovendien nog smaakvol met groen en wimpels versierd. In de grote optocht trok ter opluistering de schut­terij en de fanfare St. Jan mee. (De Post 19-10-1908).

 

            In 1931 was het koninginnevaan zo goed als vol met namen van koninginnen; een nieuwe zou vervaardigd moeten worden. Op dit vaan werden met jaartal, de namen van de koninginnen geborduurd. Zij was van 1908 en geschonken door Fr. van der Schueren. (Bijdragen en Mededelin­gen Gelre Deel XXXIV Arnhem S. Gouda Quint 1931).

De vanen en sjerpen van de koning en de koningin, de vende­liers en officieren waren vervaardigd door Zuster Thijssen, (Zusters onder de bogen te Maastricht) tante van de toenmalige president, die in het klooster in Den Haag verbleef.

 

            In 1909 trok de schutterij weer door Babberich. Er werd op die zondag 20 juni met veel inspanning getracht om de prijzen bij het vogelschieten in de wacht te slepen. H. Kruitwagen, G. Elf­rink, Jac. van Bindsbergen en H. Ross hadden zuiver gemikt en daarmee een prijs verdiend. De prijzen bestonden doorgaans uit huishoudelijke artikelen. De heer E. Bergervoet mocht de eer van het koningschap op zijn naam zetten. Hij koos juffrouw C. Verhoe­ven tot zijn koningin. (De Post 24-06-1909).

Een algemene ledenvergadering werd in augustus 1909 gehouden.

 

Het Gilde met zijn bestuur tussen 1911 en 1919.

            Het schuttersgilde was vroeger een maatschappelijke instelling met plichten en vermaak; de verhouding tussen deze twee is vanaf de 20ste eeuw, overal zeer ten gunste van het laatste veranderd. Voor het Gilde St. Jan bleef niets meer van de functie als ordehandhavers over. Het bijwonen van de jaarlijkse missen, deelnemen aan de processie en het meegaan bij de begrafenis van een overleden lid, maakte de verdere verplichtingen uit. Het allermeeste geld ging aan het vermaak op, al of niet in verbinding met de jaarlijkse kermis.        

Op 2 april 1911 waren de bestuursleden, behalve de penning­meester die vanwege omstandigheden verstek moest laten gaan, in vergadering bijeen in de woning van H. van Haren. Tijdens deze vergadering kwam ter sprake dat het verpachten van de tap niet volgens voorschrift was gebeurd. Er werd uitgebreid ingegaan op het feit, dat er een kastelein was, van wie het lid­maatschap ver­vallen was, maar dat hij bij de tapverpachting toch werd beschouwd als de enige inschrijver. Deze persoon was nog steeds geen lid en dus besloot het bestuur de tap in eigen beheer uit te voeren.

            Het bestuur nam het besluit de tent te huren bij Luub uit Panner­den en op te zetten bij de laan op dezelfde plek waar deze in 1910 stond. Deze plaats werd gehuurd van G. Elf­rink voor fl. 4,- met de toezegging dat het terrein na afloop van het feest schoon zou worden opgeleverd. Het vogelschieten vond plaats bij de laan in de richting van de Mussenhoek.

            De meerderheid van het bestuur stemde er mee in, om dezelfde draai­molen van verleden jaar weer te laten plaatsen door de Weduwe Sluiter uit Gaanderen. Deze oude draaimolens waren licht en klein en werden bewogen door een paard. Vóór de kermis werd een gedeelte van de vloer verwijderd voor het trekpaard en daarna werden de planken weer op hun plaats gelegd. Het beest liep aan de binnenzijde van de molen links­om, tegen de klok in, op een met zand bestrooid pad. De molen had namelijk geen rem. Als de geelkoperen bel luidde voor het eind van de rit werd een plank, die aan een zijde aan de molenvloer was beves­tigd, op dit zandpad gegooid. Door op die plank te gaan staan werkte deze als een rem. Tot omtrent 1940 stond bij St. Anna­burcht/Beekseweg een dergelijke molen tijdens de kermis opgesteld.

 

            Op palmzondag werd bij de kloosterkerk bekendgemaakt dat op de Tweede Paasdag een aantal functies in de schutterij in het café van Alb. Bouwman verhuurd werden. De president kreeg de uitno­diging om aanwezig te wezen bij de plaatsverpachting en te zorgen dat de naam van de koningin op het vaandel werd aange­bracht. H. van Haren werd belast met het toe­zien bij het schieten en G. Elfrink werd aangewezen om tijdens de optocht toezicht te houden in de schutterstent.

            Het bestuur van St. Jan hield de laatste zondag voor aanvang van de kermis een algemene ledenver­gadering. Het geld voor de verlangde func­ties in de schutterij en de nog onbetaalde contribu­tie moesten zonder uitstel voldaan worden.

            Tijdens deze vergadering kregen de schutters te horen, dat degenen bij driemaal afroe­pen tijdens het schieten niet aanwezig waren, zonder excuus van de ­lijst werden afgevoerd. Schutters, die bij het vogel­schie­ten te veel alcohol genuttigd hadden, werden van het schiet­ter­rein verwij­derd en mochten niet meer schieten.

            Waarschijnlijk hebben de schutters in 1910 geschoten met nieuwe geweren. In de bestuursvergadering van 30 april 1911 gaf G. Elfrink, op de vraag van de President, te kennen dat er nog 200 scherpe en 50 losse patronen aanwezig waren. Er werd besloten, om ongeregeldheden te voorkomen, 50 patronen extra  bij te bestellen.

            Aan de president zou worden gevraagd om twee sabels en vier uniformjassen voor de erewacht te kopen. Voor de bieleman zou een hoofddeksel worden gehuurd. In 1910 had de schutterij uniformen gehuurd en daarvan waren de kosten te hoog opgelopen. Het bestuur en enige leden waren daarom ook tegen het huren van uniformen.

            Aan de secretaris kreeg het verzoek om de heren van de Loo en Otten uit te nodigen op de bestuursvergadering op 13 mei 1911, gehouden ten huize van de Weduwe Arn. Ross. Met deze heren zouden onderhandelingen gevoerd worden over de te leveren drank.

            Het bestuur besloot voor prijzen, die te behalen waren bij het schieten, beschikbaar te stellen als 1e prijs 4 à 6 stoelen; 2de prijs een leu­ning­stoel; 3de prijs een flobeerbuks (soort licht geweer, zoge­noemd naar de Franse constructeur (1819-'94), dat vroeger door het Gilde was aangekocht; 4de prijs een waterke­tel.

Aan het damescommissie zou worden benaderd om de uni­formen na te zien en te reinigen en het tekort aan oranje sjerpen aan te vullen. 

            Elfrink zou de kattekoppen na zien en zonodig door de smid laten repareren, daar in 1910 er telkens een weigerde. Deze kleinere vorm mortier werd en wordt gebruikt om saluut­schoten af te geven.

 

            B. Elf­rink werd in 1911 aangewe­zen als jockey op de konings­wagen. Hij moest rijden in het tenue en op dezelfde wijze als voor­heen Joh. Tenback deed. Hij bedankte echter voor de eer en in zijn plaats bestuurde P. Reijmer de ko­ningswagen.

De koning, de koningin, de adjudant en de hofdames zaten tijdens de optocht op een ouderwetse boerenwagen. De wagen werd door het damescomité versierd en ingericht. Deze wagen behoorde oorspronkelijk toe aan de heer Bergervoet van Val­dijk. Twee paarden trokken, omringd door het "peerde­volk", de wagen. Deze wagen stond in grote belangstelling van de schutters. De schutte­rij bleef jaarlijks de wagen tijdens het schutters­feest lenen, totdat Bergervoet hem aan het Sint Jansgil­de schonk. Op de "gewone dagen" stond de koningswagen in de stal van Huis Babberich.

            Tijdens de bezet­ting hebben Duitse soldaten de wagen in de gracht geduwd. Na de bevrijding kregen de schut­ters, ondanks het feit dat veel materi­aal verloren was gegaan, toch hun wagen terug. Tijdens de optocht moest wen wel gere­geld op de hoepels letten, omdat deze de neiging bezaten om van de wielen te lopen.

 

            Tijdens de bestuursvergadering op 11 juni 1911 nam het bestuur  het besluit, om alle leden die een kaderplaats bekleedden, verplicht werden hun uni­formen daags na de kermis in te leveren. Bij overtreding kreeg de schutter een boete van fl. 0,25. Direct na de kermis werd een man op pad gezonden om bij de schutters de oranje sjerpen op te halen.

            Het Damescommissie kreeg de opdracht om nog 70 oranje sjerpen er bij te maken. De secretaris maakte met Pater Gardiaan een afspraak om maan­dagmorgen een schuttersmis op te dragen. De president zou voor dins­dagmorgen de aanvang van de feeste­lijkheden vast­stellen.

            Bij café Het Halt vond op de zondag voor de kermis een ledenvergadering plaats. Daar werd besloten om kaderplaatsen, waarvoor tijdens de verpach­ting geen liefhebbers waren, voor niets aan belangstel­len­den te geven.

            Daarnaast werd een schrijven van de president voorgelezen. Hij memoreerde dat een groot aantal schutters in het vorig jaar (1910) niet waren opgekomen om in de optocht mee te lopen. De presi­dent gaf hierbij de vermaning dat daarin een verandering diende te komen. Er werd besloten om een boete van fl. 0,25 in te stellen voor degene, die zonder reden absent was.

            Het schuttersfeest en de kermis was in 1911 druk bezocht en goed verlopen. Tijdens de algemene ledenvergadering op  6 augustus 1911 in het Café St. Annaburg bij Joz. Hoogveld werd verantwoording afgelegd over de gang van zaken.

            Toen het verpachten van de tap ter sprake kwam, bleek dat het voordeliger voor het gilde was om zelf te tappen.

            Daarnaast werd de boete voor het niet aanwezig zijn bij een begrafenis van een schuttersbroeder besproken. De President stelde voor dat alle leden verplicht waren om mee naar de kerk te gaan en dat diegenen die niet mee konden gaan, een boete moesten betalen van fl. 0,25. De opbrengst van deze boete zou besteed kunnen worden voor het lezen van H. Missen ter intentie van de overleden leden van het Gilde. Het geld voor de zielen­mis­sen zou voor de helft in het Klooster en voor de andere helft in Oud-Zevenaar besteed worden.

            Deze maatregel kon al snel in de praktijk worden gebracht. Op 23 oktober overleed een lid van de schutterij, J. Boekhorst.  Het bestuur besloot dat de dood zou worden verkondigd tijdens het ophalen van de contributie bij de leden en dat de boete bij die leden, die niet bij de begrafenis aanwe­zig konden wezen, meteen geïnd zou worden.

 

            Tot de uiterlijke kentekenen van een schutterij behoren vaan­dels, vlaggen, standaarden, medailles, sjerpen, petten, plui­men, sabels en geweren, maar het belangrijkste attribuut is het korpsvaandel

Achter dit vaandel schaart zich de gehele schutterij, als een teken van eenheid om dit ook aan anderen kenbaar te maken. Het is het vaandel van hun keuze en waar het vaandel heengaat volgen zij. (Kerk en kermis te Herwen en Aerdt, door J.H.Breuking en G.B. Janssen, 1980) 

            Het oudste medaillonportret van de schutterij is bewaard gebleven. Het geschilderde portret  stelt Sint Jan voor en wordt omsloten door een cirkel. Het laatst had deze afbeelding dienst gedaan in een vaandel, dat een der "stafetterijders" meevoerde in de optocht.

            Natuurlijk werd en wordt het standaardvaandel van het gilde met de no­dige zorg en eerbied omringd.

In 1912 bezat de schutterij een oud en een nieuw ­vaandel. Vele jaren heeft de schutterij achter deze vaandels aangelo­pen, maar zelfs het beste fluweel en zijde slijt door gebruik in weer en wind. Daarom werd het tijd om dit kostbaar kleinood te vervangen en het vaandel verder zorgvuldig elders te bewaren, als een herinnering aan het verleden. Helaas zijn deze vaandels tijdens WO II verloren gegaan.

 

            Tijdens de bestuursvergadering bij F. Menting in 1912 kwam de inboedel van de schutterij ter sprake. Aan het damescomité zou het bestuur vragen de uniformen na te kijken en eventueel te herstellen.

In 1912 sloot de schutterij voor haar goederen een brandverze­kering af en  daarbij schatte het bestuur de waarde van de uniformen, geweren en andere bezittingen van de schutterij op fl. 750, - schatte men het goed op de navolgende bedragen:

            De verpachting van de plaats voor het schuttersfeest van 1912 gebeurde in Café Sint Annaburg, waar ook de algemene ledenver­ga­dering werd gehouden. Tij­dens deze vergadering werd besloten dat alleen getrouwde leden, die een tijdlang de gemeente hadden verlaten bij hun terugkomst voor de gewone vastgestelde contributie weer aangenomen werden als lid.

            Voor het aanstaande schuttersfeest en kermis was weer de tent van Luub besteld. Er zou weer een mallemolen en een koekkraam geplaatst worden.

            Een ander aandachtspunt was de drankvoorziening. Dit is een van de belangrijkste verantwoordelijkheden van het bestuur. Het bestuur had de keus om de tap in eigen beheer te houden en alle winst in de kas van de schutterij te laten vloeien of de tap verpachten en dan een vaste (minde­re) winst te incasseren, maar minder werk met de organisatie van de voorziening. (Kerk en kermis te Herwen en Aerdt)

            In 1913 werd unaniem door de bestuursleden besloten zelf de tap te gaan beheren. De tent van Polman uit Zevenaar werd gehuurd, met de afspraak deze geheel vrij te leveren met inbegrip van de bierglazen. Daarnaast werd besloten om Buijl van Lobith en Polman uit Zevenaar te nemen als tappers. Otten uit Duiven leverde het bier en moest daar­bij nog zorgen voor een man, die hielp met het tappen, zonder dat de prijs van het bier daardoor zou worden verhoo­gd.

            J. Freriks zou zorgen dat de draaimolen van F. Vos tijdens de kermis in Babberich kwam te staan. Vos betaalde daarvoor fl. 10,- met de voorwaarde dat hij gevrijwaard werd van con­currenten.

            Besloten werd om de muziek in handen van plaatselijke muzikanten te geven. Er kwam een voorstel om een lijst samen te stellen met daarop de dansen en pauzen en dan daarop voorbehouden polonaise, drik­kusman, enz. en deze te laten spelen op verzoek van de Presi­dent.

Aan de burgemeester zou het verzoek gedaan worden geen staan­plaatsen voor koekkraam, draaimolen, enz. toe te staan.

 

            Tot 1950 werd er op zondag niet gedanst, vanwege religieuze motieven en kreeg men van de overheid geen toe­stemming om dansmuziek ten gehore te brengen. Wel mochten er door het muziekkorps vrolijke blaas- of strijkmuziek of concertstukken worden gespeeld. De bedoeling hiervan was dat de muziek zou dienen  als opvulling voor allerlei door het bestuur georganiseerde attrac­ties. Want zondags na de optocht en het vogelschieten moest er toch wel enig vermaak zijn om de avond in gepaste vreugde door te brengen.

            A. Ross werd belast met het bestellen van een H. Mis op maan­dag­morgen en hij zou daarnaast aan de burgemeester een vergunning vragen voor het ten gehore brengen van muziek en het houden van optochten door Babberich. Verder moest hij zorgen voor de plaatsing van een pomp in de tent en dat er een advertentie in De Post werd geplaatst.

            H. van Haren werd aangesteld om toezicht te houden bij het schieten en schutters, die bij het vogelschie­ten in staat van dronkenschap waren van het schietterrein te verwijderen en van verdere deelname uit te sluiten. Jac. van Bindsbergen en H. Schipper werden gevraagd om voor de behaalde prijzen bij het vogelschieten goederen aan te kopen en zij mochten daar­voor een bedrag van fl. 16,- tot fl. 18,- besteden.

            De President zou zeven sabels aankopen, ook uniformjasjes met acht kepies, zoals hijzelf toelichten: ze waren wel gebruikt, maar toch nog in zeer goede staat voor een bedrag van fl. 32,- á fl. 34,-. Daarnaast zou hij een aantal goedkope mutsen aanschaffen. Als de President de jassen en de kepies kocht zou het bestuur niet overgaan om pakken te huren voor de erewacht. Deze zouden dan een uniformjas met kepie en sabel krijgen.

            In 1913 loste Gerardus Elfrink het koningschot en koos zijn echtgenote Marie Kruitwagen tot koningin.

 

            Op 8 mei 1914 kwam het bestuur weer bijeen. De President kreeg het schriftelijk verzoek of de tent en de kermisvermaken weer aan de laan mochten worden geplaatst. Daarnaast werd er besloten om voor  de erewacht nieuwe uniformen te huren en de piassen elk jaar nieuwe pantof­fels te geven.

Omdat de hoogste inschrijver voor de tap beneden het streefbe­drag van fl. 250,- bleef nam de schutterij de tap in eigen beheer. Er werd weer de tent van Polman uit Zevenaar gehuurd voor een bedrag van fl. 145,- met inbegrip van bruikleen van de bierglazen.

            De muziek werd weer uitbesteed aan de fanfare van Babberich. Daarnaast werd Henri A Spaan (Spanio) aangeno­men met de pianist G. van de Graaf om een optreden te verzorgen.

Als laatste werd besloten dat timmerman H. Terheerdt de vogel zou maken en dat J. Freriks zou zorgen voor het leveren van melk en zo kon Babberich in 1914 geheel voorbereid schutterfeest vieren.

 

Voor- en tegenspoed in de jaren 1914-1921.

            Tijdens de republikeinse jaren gedurende de eerste wereldoor­log stonden de activiteiten van de schutterij op een laag pitje. In de eerste dagen van augustus 1914 was het geweld van de eerste wereldoorlog over Europa losgebarsten. In de daarop volgende jaren was het niet mogelijk kermis en schuttersfeest te vie­ren. Vanwege de algehele mobilisatie in 1914 kwam de schutte­rij zelfs niet meer toe om een algemene ledenvergadering te houden. Dit leverde vaak nog problemen op ook. Wat te doen als een lid van de schutterij overleed, meegaan of niet bij de begrafenis?

            Op 21 september 1916 overleed op 66 jarige leeftijd de oud-president Mr. Jean Philippe Rudolf Marie de Nerée tot Babbe­rich. Voor zijn begrafenis te Oud-Zevenaar bestond grote be­langstelling. Hierbij was zelfs Prins Hendrik aanwezig, omdat de overledene lid was van de Raad van Staten. Het stoffelijk overschot werd in 1917 als eerste herbegraven op het landgoed Babberich.

Na de vrede in 1918 kwam er tenslotte weer leven in de inge­sluimerde schutterij. (Kerk en kermis te Herwen en Aerdt) In 1919 werd er aan feestelijkheden weinig gedaan wegens duurte der tijden. De mensen werden van overheidswege tot geen andere dan tot de nodige uitgaven aangezet.

            Op 30 november 1920 stond naast de vele verenigingen het Gilde St. Jan aangetreden bij de Tate­laar om de nieuw benoemde burgemeester Jhr. A.E.M. van Nispen tot Pannerden feestelijk in te halen.

In 1921 werd voor het laatst in een gehuurde tent schutters­feest gehouden.

 

De "schutterstent"

            Nog steeds spreekt de dorpsbevolking over de "tent" als de plaats, waar zich de feestelijkheden tijdens het schuttersfeest e.d. afspelen, ook al is dit sinds jaar en dag een stenen gebouw. Dit begrip uit de beginjaren van de schutterij is zo ingeburgerd dat het door de jongeren onbewust is overge­nomen. In 1922 werd de gehuurde tent vervangen door een stenen gebouw.

            De volledige opzet en exploitatie van een stenen schuttersge­bouw had heel wat voeten in de aarde gehad. De eerste stap was het kopen van de grond, om daar een feesttent op te bouwen. Tijdens de vergadering van de gemeen­teraad op 25 april 1907 kwam ter tafel dat er door de Gedeputeerde Sta­ten van Gelder­land een besluit was genomen om aan de Dorpspolder Babbe­rich, Holthuizen en Didam een stuk grond aan de Holthuysenseweg, Sectie D. nr. 512, tegen een koopprijs van fl. 3200,- per ha,

te verkopen aan het Schuttersgilde St. Jan te Babberich. Voor- en tegenstanders, in een heftig ver­weer verwikkeld moesten constateren dat de polder niet bevoegd was tot de verkoop.  (De Post 30 april 1907). Het bedoelde perceel stond op naam van de gemeen­te. Daarmee was de kwestie niet afgehandeld. De Dorpspolder had kort daarop (2 nov. 1907) bij Gedeputeerde Staten gedaan gekregen om met de Gemeente tot een schikking te komen over het hoekje grond (bij het Halt). Beide beschouwden zich namelijk eigenaren. (De Post 2 nov 1907)  De controverse tussen Babberich en Zevenaar nam na de afwijzing weer toe.  

            Tijdens de algemene ledenvergadering van de schutterij St. Jan in augustus 1909 werd een tekening van de gildetent aangebo­den. Maar het bestuur kwam niet tot een definitief be­sluit vanwege de commotie omtrent de aankoop van het terrein, kos­ten enz. (De Post 11 aug 1909).

            In 1910 verzocht de schutterij, het Gilde van St. Jan, te Babberich de gemeente Zevenaar er aan mee te wil­len werken, dat het van de dorpspol­der het perceel D. 512 zou kunnen kopen. De burgemeester van Zevenaar, L. ridder de van der Schu­eren, die een zwager was van de heer van Babbe­rich, staat­sraad Mr. J. Ph. de Nerée van Babberich, greep deze gele­genheid aan om de oude tegenstelling nu, door een rege­ling over de gemene gronden, te overbruggen. Hij gaf de dorps­polder te kennen, dat de gemeen­te voor een schikkingsvoorstel een commissie uit de raad had benoemd bestaande uit de voor­zitter Jhr. L. van Nispen tot Sevenaer, notaris A. M. J. Willems en A. Th. M. Berger­voet. De gemeente zou in de kosten van het vooronderzoek bijdragen.

            Babberich stelde daarop een commis­sie onder leiding van Mr. J. Ph. de Nerée van Babberich, W. v. d. Berg, onderwijzer en Th. W. B. Pruys in. De betrokken partijen zouden trachten gedurende de zomerva­kantie tot een regeling te komen. De geraadpleegde archieven bleken geen bruikbare gegevens over de kwestie te kunnen opleveren.

(Gelre deel XLIX (1949) De geschiede­nis van de gemene gronden onder Bab­berich, door Jhr. A. J. M. van Nispen tot Pannerden)

            Toen de vakantie van de heren ten einde was, kwam men niet meer met de partijen tot een overeenkomst. Daardoor bleef de schutterij jaar­lijks een tent huren. Op diverse plaatsen, waaronder Huis Dijk in Babberich werd deze opgesteld.

            In 1922 wist de Schutterij St. Jan een jarenlange wens te realiseren, namelijk de bouw van een eigen stenen tent op het perceel Sec­tie D Nr. 888 (naast de St. Anna­burch­t). Aan het eigen gebouw zaten wel enige nadelen maar, zo meende het bestuur, met een flinke samenwer­king zou men wel uit de financiële problemen geraken en bovendien zouden de onkosten voor het huren van een tent, nu in eigen portemonnee blijven.

            De tent werd op 17 juni 1922 opgele­verd en in dat jaar kon er voor het eerst schut­tersfeest in gehouden worden.Met lijnolie werd de vloer in de tent voor de dansliefhebbers in orde ge­maakt. De eerste koningin uit 1922, die met de koning, Th. Hoksbergen in het nieuwe gebouw werd ingehuldigd was Grada Johanna Könn­ing. Op 30 Augustus 1922 kreeg de schutterij verlof om licht alcoholische dranken te schen­ken in het schut­tersgebouw van 318,60 m² (N.A.Z. 1922). In 1924 gelukte het Jan Nieuwenhuis het koningschap te verwer­ven. Hij koos Maria Derkzen tot koningin.

            De schutters brachten zelf jenever mee in de tent. Tijdens de algemene ledenvergadering van 17 mei 1925 werd onder de aan­dacht gebracht, dat het namens de inspectie op de drankwet niet werd toegestaan sterke drank (jenever) in de lokaliteit te brengen, omdat hierdoor de vergunning ingetrokken kon worden.

            Op 28 maart 1927 een aanvraag van de ABTB te Babberich om gebruik te mogen maken van het schuttersge­bouw voor de lessen, die gegeven wer­den gedurende circa zeven maanden van een kookschool. Het bestuur stond dit toe, mits de ABTB hiervoor een bedrag van fl. 50,- zou vergoeden aan het Gild en ervoor zou zorgen dat de feestelijkheden van het Gilde hier­door niet in het gedrang komen.

     In 1934 begon het dak van het schut­tersgebouw lekkages te vertonen en was duidelijk aan vernieuwing toe. Het Frans Jo­sephfonds zou de kosten daar­van op zich nemen. De bestuursle­den van de stichting stemden in met de onkosten van fl. 50,- voor de reparatie.

De tent had veel te verduren. In 1939, gelijk bij de mobilisatie van het Nederlandse leger, werd de tent gevorderd voor de legering van het 22 R.I. grenstroepen. De kermis kon in juni 1939 gewoon doorgaan, omdat Van de Lugt een tent opzette. Militairen mochten tijdens de kermis gratis dansen.

            Het stenen gebouw begon gebreken te vertonen. Op verzoek van luitenant Van der Steen had de ge­meente-architect in de loop van de zomer van 1939 het dak laten herstel­len. Een deel van de onkosten kwamen op rekening van de schuttersvereniging. In het voorjaar van 1940 kreeg het bestuur van St. Jan te horen, dat zij geen kermis of schuttersfeest in de nabijheid van het schuttersgebouw mochten laten plaatsvinden, in verband met de aangelegde defensiewerken en de legering van militairen.

            Met Gepkes aan de Zwanenwaai werd toen overeengekomen om in zijn zaal en op zijn terrein kermis en schuttersfeest te vieren. Zover kwam het echter niet. Op 10 mei 1940 overschreden het Duitse leger de Nederlandse grens. ´s Morgens om vier uur was Babberich al bezet. Duitse militairen richtten in de tent een grote chaos aan, waardoor  het gilde het ge­bruik van de schutterstent wel verge­ten.

            In de eindfase van de oorlog 1944/1­945 huisden de weermacht en de S.S in het schuttersgebouw. Tot slot moest nog een militaire tank de voorgevel forceren, zodat het gehele gebouw als afge­schreven werd beschouwd. In 1947 werd de schutterstent verkocht en gesloopt.

 

 

Schutterij Sint Jan, een levend verleden.

            Een gemeenschap als het  dorp Bab­berich is nu haast on­denkbaar zon­der een eigen schutterij. De schutterij vormt het orgaan, dat de gemeenschapsfeesten verzorgt. De sch­utterij marcheert en defileert op gepaste wijze, maar schutters zijn geen militai­ren en het schuttersge­bouw toont geen enkele overeenkomst met een kazerne. Het grootste deel van de schuttersbijeenkomsten wordt in broederlijke saamhorigheid en ont­spannen doorge­bracht.

            Als wij het schuttersleven ná 1922 weer bekijken en onze blikken richten op de feesten in en om het schutters­gebouw tot 1939, zien wij dat het Gilde St. Jan een sterkere positie in de Babberichse samenleving heeft gekregen. Hoewel het bestuur de leiding heeft, is het officierenkorps voor de uitvoe­rende taak het belangrijkste deel van de schutterij. De officieren leveren een groot ge­deelte van hun vrije tijd in, tijdens de het schutters­feest in ten dienste van de gemeenschap door te zorgen voor het goede verloop van de traditionele aspecten van de feeste­lijkheden. (Kerk en kermis te Herwen en Aerdt).

            De leiding berustte vroeger bij de Pre­sident, die de rang van kolonel had. Zijn uniform was te herkennen door de grote pluimen op de pet, vier gouden galons, sjerp, vangsnoe­ren (nestels) en een sabel met een koperen gevest. Vroeger reed hij te paard voor de stoet uit. Hij werd geassisteerd door twee officieren in de rang van kapitein en luite­nant. Zij volgden te paard of te voet aan weerszijden van de kop van de optocht, achter de mu­ziek. Eveneens kenbaar aan pluimen op de kolbak, sjerp, vangsnoeren en sa­bel.

            De schutters werden verdeeld over vier secties die onder bevel stonden van een sectiecommandant. De sectie­commandanten waren herkenbaar aan de kleuren van hun sjerp. Hun sabel had een blank gevest. Zo had men omtrent 1930 rode, witte, blauwe en oranje vaantjes die de schut­ters in de optocht meedroe­gen. Daarnaast had de schutterij  twee estafetterijders te paard, die o.a. de taak hadden­ om de hofhouding van de nieuwe koning het heuglijke feit mede te delen, wie de koning was en dat ze uitgenodigd werden aan zijn troon. Maar eerst moesten zij namens de koning hun opwachting maken bij de nieuwe koningin en haar berichten welke eer haar te beurt was gevallen.Zodra de nieuwe koning de naam van de koningin noemde, haalden twee estafettenrijders (herauten) de koningin van huis op.

            Tijdens het dansen sprongen de twee piassen, voorzien van lederen zweepjes rond het dansende koningspaar om te verhinde­ren, dat iemand door aanraking de majesteit beledigen zou.

Het schuttersgilde heeft zijn koning. Dat deze in oorsprong iets hoger waren dan prijskampioenen, wordt door het ceremonieel, waarmede ze nu nog geëerd worden, duidelijk aange­toond. Wie ooit het vogelschieten bijwoonde, moet wel denken dat zoveel hulde met het afschieten van het laatste stukje van de houten romp niet verdiend is. Als een soort priester van de meiboom bezat de koning oorspronkelijk iets van de wijding van een priester, die het volk ontzag inboezemde.

            Ook dit laatste heeft ongetwijfeld zijn nut. Het vogel- en prijsschieten kweekt generlei oorlogszuchtige gedachte; hier brengen scherpe blik en vaste hand het goede schot voort, bewijs van evenwicht in een mannelijk gemoed. Strijd om de voorrang wekt de eerzucht op; wie een prijs behaalt, of het koningschap is meteen beloond voor zijn moeite en geëerd in het dorp. Want alles, zoals het er toegaat, gaat meestal eerlijk en in gemoede. (De schutter­gilden van Gelderland,

J A Jolles).

 

            Belangrijke functionarissen waren ook de vijf vendeliers, met witte broeken en een sjerp over hun schouders en vlaggen van dezelfde kleur als de secties. Vendelen wordt opgevat als een begroeting, heil­wens of eerbiedbetuiging met de intentie van een gebed "namens de gemeenschap" uitgebracht. Als de schutterij er op staat dat ze moeten kunnen vendelen, zoals het in Babberich de gewoonte is geworden op grond van de betekenis, die men er vanouds aan hecht, dan betuigen ze eigenlijk de lotsverbonden­heid met het verleden van hun lokale gemeenschap, waarin deze in zijn eigenheid is gevormd. Een wit vaandel was voorzien van een olieverf afbeelding en werd steeds door een voordraaier ge­bruikt. Dit vendel was zeer zwaar en moeilijk om mee te zwen­ken.

Het schuttersvaandel of banier werd gedragen door de banier­drager, die aan weerzijden werd begeleid door twee banieroffi­cieren. Tot slot kende men vroeger ook nog een kanonnier voor de bediening van de kattekoppen en twee wapenknechten, die bij het schieten voor de geweren van de schutterij moesten zorg­dragen.                                          

Schutters van het Gilde Sint Jan houden tijdens het schutters­feest de witte schutterspantalon in ere. Zij ook is, evenals elke andere traditionele maar in het dagelijks leven ongewone dracht,een feestelijk accent, een uiterlijke bereidwilligheid, om op ouderwetse wijze te vieren. Jawel, wit gold ongetwijfeld als feestelijke dracht, vroeger en nu nog wel. (Onze Schutte­rij door A.G. van Dalen, 1977).

 

 "Gildebroeders maakt plysieren" 1923-1940                      

            In het plaatselijke dorpsleven is de harmonie Sint Franciscus onontbeerlijk. Uit de voormalige Fanfare Sint Jan ontstond op 28 januari 1923 de Harmonie St. Franciscus. Tot de oprichters behoren een aantal bekende muzikale voor­vechters als Bernhard van Bindsbergen, Bart Bodd, Anton Peters en Toon Ross. Tijdens de oprichtingsbijeenkomst werd A. Ross tot voorziteer gekozen en de harmonie begon met een bezetting van 15 man. In 1933 legde A. Ross zijn functie neer. De harmo­nie oefende vanaf haar begin onder diverse dirigenten als "meester" Mulder, de zeer muzikale pater Eduardus, A Boers uit Arnhem e.a. Om te concerteren hadden zij ook een ronde muziek­koepel in de Ronde Wei tegenover het schuttersgebouw.

            De band met het Gilde St. Jan is stevig en hecht en dat niet alleen uit het oogpunt van financiële steun, maar ook omdat beide verenigingen een essentieel deel uitmaken van elkanders evenementen en van het feestelijk dorpsleven (Liemers Lantaern 12 jan 1973). Tot in de jaren dertig (20ste eeuw) verzorgde het op de kermis en bij het schuttersfeest de dansmuziek.

           

 

            Op 18 september 1923 werd het 25-jarig regeringsjubileum van H. M Koningin Wilhelmina in het hele land gevierd. Daarom werd besloten om met het gehele Gilde in een optocht naar Zevenaar te gaan. In Babberich werd een versierde rijwieloptocht voor jongens gehouden, waaraan prijzen waren verbonden. Daarna was er prijsschieten en er was ringsteken per fiets voor dames.

            De schutterij was in bezit van een aantal geweren. Tijdens de vergadering van 5 april 1924 werd de vraag gesteld of er geschoten zou worden met de 9 mm flobert of met de oude geweren. Er werd voorgesteld om  het koningschieten met flobert of wind­buks op een schijf te doen, maar uiteindelijk viel het besluit om alleen met de oude geweren (voorladers) koning te schieten.

            De vogelstang zal in de Ronde Wei dichter bij de tent worden geplaatst. Hent Ross werd in 1924 aangesteld tot (jockey) om de koningswagen te besturen. De koning en koningin, Jan Nieu­wenhuis en Maria Derkzen, kregen van het Gilde 6 flessen wijn. Daarnaast kreeg de koningin een ring aangebo­den.

            In 1925 werd aan de president gevraagd om voor de "wagenrij­der" een pak te kopen. Het schuttersfeest zou op zondag 22 juni 1924 beginnen met een optocht. Daarna volgde het vogelschieten en werd de dag afgesloten met een concert.

            Bij de schutterij hoort het traditionele vogel- en koning schieten. Eerst worden de kop, de staart en de vleugels naar beneden gehaald; daarvoor zijn prijzen beschikbaar. Vervolgens proberen de gegadigden de romp van de paal te schieten. Meest­al is de romp van hard eiken- of beukenhout gemaakt.

            Met uitgeven van bonnen voor het Gild en muziek moest men uiterst zuinig wezen, stelde het bestuur voor. Mogelijk had deze maatregel te maken met de algemene slechte toestand van de landseconomie. Het optimisme, dat na de oorlog (1914-1918) heerste, hield geen stand. Het bedrijfsleven kreeg al snel  te kampen met malaise. De opbrengst van de belastingen liep in bedenkelijke mate terug, terwijl de staatsuitgaven door het hoge prijsniveau zeer groot bleven. De begroting wees stijgende tekorten aan, waardoor de wisselkoers van de gulden daalde.

            In 1921 begon een bezuinigingscampagne, die onder het kabinet Co­lijn, krachtig werd doorgezet. Deze malai­se bereikte ook het dagelijkse leven in Babberich en deed de dorpsbevolking mee aan de onontkoombare bezuiniging.

            Op 8 september 1924 ging er een bericht naar R. Derkzen (Rz) met de volgende inhoud: "Met deze Uw ter kennis dat uw wegens wanordelijk gedrag geroyeerd zijt als lid der Gilde St. Jan.

En Uw alsdan van alle verplichtingen jegens de Gilde ontslagen bent, en alle in Uw bezit zijnde goederen bij een der be­stuurs­leden in te leveren. Namens het bestuur der Gilde A. R­oss, Secr."

Tijdens de algemene vergadering van 17 mei 1925 kwam een voorstel van het bestuur inzake R. Derkzen, wanneer hij voor hetzelfde feit weer geroyeerd moest worden, hem niet meer als lid kon aannemen. Het grootste aantal leden der vergadering (54) stemde voor om hem weer aan te nemen.

            Het Damescomité adviseerde aan het bestuur geen kleding te huren. Volgens de dames waren er nog drie volledige piaspakken en aanwezig en de bielemannen konden nog ruimschoots van passende kleding voorzien worden.

 

            Tot de bekendste piassen in de schutterij rekende men Manje Slap (Herman Janssen) en Bart Florissen. Nar spelen is een moeilijke kunst: een goede nar kan is in staat om achter zijn gespeelde dwaasheid de humor van de wijze te doen flitsen.

            Het bestuur besprak op 5 juni 1928 het functioneren van de piassen en was van mening dat B. Florissen niet ge­schikt was voor zijn functie, vanwege dronkenschap. Voor de schutterij uittrok was hij al stomdronken en dronk dan zelfs het bier uit de lekbak. Daarom werd er besloten om dat jaar met een pias te uit te trekken en Florissen schriftelijk van het besluit op de hoogte te brengen.

            Maar het gedrag van de piassen was dusdanig onbehoorlijk dat in de algemene vergadering in 1929 werd besloten werd dat deze functie niet meer verpacht kon worden.

 

            Een van de eervolle taken van het Gilde is om bij speciale gelegenheden aan te treden en dan in alle pracht en praal en met veel staatsie zich te presenteren. In 1928 werd J. E. M. de Nerée tot Babberich gehuldigd met zijn 25-jarig presidentschap van het Gilde St. Jan. De feestelijkheden zouden op zondag 26 augustus plaatsvinden.

Er werd veel aandacht besteed aan de voorbereiding en organisatie. Er zou een schuttersoptocht worden gehouden, die een afspiegeling moest zijn van de organisatie binnen het gilde. De uniformen moesten daarvoor in orde worden gemaakt. In de optocht zou een erewacht ingesteld worden van leden die 25 jaar lid waren. Het  Damescomité zorgde voor 6 sjerpen voor de erewacht en deze zouden ieder een rijkoord om de slappe hoed dragen. Tot de leden van de ere­wacht waren aangewezen: H. Kruitwagen, W. Janssen, W. Theben, R. Derksen, H. Derksen en P. Reijmer.

            Het kader, in afwijking van voorheen, werd tijdens een verga­dering op 23 augustus 1928 gekozen voor een periode van 3 jaar. Deze moesten hun uniformen e.d. zelf in orde houden en bewaren. Het kader bestond uit: Gret Derksen, kapitein; T. Buiting en J. Geven, 1ste en 2de luitenant te paard; G. Derk­sen Rz en Th. Janssen 1ste en 2de luitenant te voet. Onderof­ficieren waren: H. van Haren, A. Koenders, H. Willemsen en Alb. Klutman.

            Er moesten zoveel mogelijk schutters te paard in de schutterij aanwezig zijn. De koning en de koningin met haar gevolg trokken mee op de gebruikelijke koningswagen. Een pias te voet en een pias te paard waren aanwezig om het geheel een feeste­lijk aanzien te geven. Voor pias te paard werd Bern. Boxtard aangesteld.

            De voltallige schutterij haalde de jubilaris vanuit Zevenaar met een rijtuig af. Bij de boerenleenbank stond een imposante erepoort. Daar hield de heer J. Meijer een gloedvolle toespraak. Bij het begin van de Kasteellaan, nabij de Ronde Wei, stonden de bruidjes ter opwachting om de jubilaris naar het kasteel  verder te begeleiden. Aangekomen op Halsaf werd een nieuw en prachtig presidentieel vaandel aangeboden. Dit vaandel was vervaardigd door de echtgenote van de president, Thérèse H. M. Regout.

            Alb. van Bindsbergen had in 1929 met tien man in de optocht en acht man in de zaal de blaasmuziek voor een bedrag van  fl. 205,- aangenomen. Koninginnedag werd in dat jaar op zondag 1 en maan­dag 2 sep­tember gevierd. Zondag was er een kinderfeest voor de kinde­ren van de leden.

            Het St. Jans Gilde vroeg voor de kermis van 1930 tien personen om muziek te maken en voor Koninginnedag, zondag en maandag, zes personen. In de optocht moesten twee perso­nen slagwerk bespelen.

            Voor vlagdrager te paard werd  W. Schipper aangewezen. Schipper kreeg als uitrusting een nieuwe uni­formjas en een vlag met stang ter beschikking.

Voor het vogelschieten kwam een man met geweren en al wat daar bij hoort, tegen een betaling van fl. 25,-.

Herman Kraus en Netty Kraus-Bodd gingen in optocht als koning en koningin door het versierde Babberich.

            Het bestuur kwam op 9 augustus 1930 bijeen. Er werd besloten dat het Gilde niet deel zou nemen aan de win­kelweek te Zevenaar. En op Koninginnedag zouden de kwartjes voor de vermakelijksheidsbelasting niet meer geheven worden. Vreem­delingen kregen toegang tot het schuttersgebouw, maar betaal­den fl. 0,10 voor iedere dans. Voor de jongens was er weer mastklimmen en voor de meisjes bestond er deelneming aan stoelendans.

 

            De historicus J. A. Jolles bezocht in 1930 Babberich om een verslag over het St. Jansgilde te maken. Hij schreef letterlijk o. a.: "Ook hier moest, in de eerste jaren der 20ste eeuw (1903), heringericht worden, waarvan een keurig geschreven en... 95 artikelen lang reglement blijk geeft.  Het eigen steenen gebouw, tegenover de weide voor 't kasteel, waarop de schietboom staat, is dus t.o.v. 't feestterrein gunstig gelegen. Den Zondag vóór 24 juni ziet het, om 6 uur n.m ,  't vogelschieten voor de deur. Dit gaat op de gewone manier: vier prijzen en het koningsschot. De koning ontvangt een bedrag in geld, de koningin een gouden ring; 15 flesschen eerewijn worden vanwege de schutterij leeggeschonken. Ook ontvangt Z.M. 5 gulden extra, voor traktatie van de hofheren. Dat slechts "om 't aan den gang te krijgen"; het zal hem dus wel meer kosten.

Maandagmorgen 8 uur, in optocht naar de mis, verplicht. Daarna door 't dorp. Koning en koningin, met hofdames en adjudant, zitten op een ouderwetschen boerenwagen, altijd in den stal van 't Huis Babberich opgeborgen en elk jaar alleen voor deze gelegenheid gebruikt; door de vrouwencommissie eerst versierd. De vijf hofdames heeft H. Majesteit gekozen, veelal uit de vrouwencommissie doch niet allen, daar de V.C. zoovele leden niet missen kan, hebbende het te druk met de voorbereiding in 't gebouw en elders, zoodat zij (op die hofdames na) niet in de optocht meegaat. -Officieren te paard, vaandrigs, estafet­terijders. Deze laatsten halen de koningin, zoodra de nieuwe koning haar genoemd heeft. De kapitein is te voet. Hij heeft twee piassen of hofnarren tot zijne beschikking, om berichten over te brengen enz.; blaast hij op een fluitje, dan snellen ze toe en staan tot zijn dienst. Hunne uniform is half oranje half groen; aan broek, jas en muts geelkoperen belletjes; eene muts met twee horens. Twee bielemans zorgen voor de opruiming der versperringen. De gemeene schutters dragen alleen een rood-wit-blauw papieren vaantje. Omstreeks half twee is men in 't gebouw en gaat, na een schuttersdansje (d.i. man met man), thuis eten. Om half vijf voortzetting, uitdeeling der vier prijzen door den president, dan troontafel enz. en bal. Dinsdagmorgen, afhalen van H.H.M.M. door "'t peerdevolk".

Kleine optocht naar 't Huis Babberich en rondom tot de Veer­weg. Verder feest in 't gebouw, als den vorige dag. -Met Koninginnedag, een kinderfeest en schijfschieten om prijzen voor de volwassenen.

Valt St. Jan op eenen Woensdag, dan mag 't feest een dag langer duren, feest vooral voor alle Jannen, inbegrepen den tegen­woordigen kasteelheer, die in de schutterij te vinden zijn"   

(Gelre 1931, enz. door J. A. Jolles)

 

            Op 20 januari 1931 kwam het bestuur weer bijeen. Met W. Schipper werd afgespro­ken dat hij de grond naast de tent kon verpachten, ongeacht het aantal attracties. Diegene die niet deelnam aan de optocht moest een boete betalen.

            Met het damesbestuur werd apart vergaderd en werd besloten de tent met doek te versieren.

Er werd een voorstel aangenomen om voor kermiszondag de leden meer recht te geven introducé 's mee te brengen, zoals aangetrouwde familie..

 

            De jaren dertig van de vorige eeuw zijn van grote invloed geweest op de geschiedenis. Het begin van de jaren dertig lag in de New-Yorkse beurspaniek in oktober 1929. Gevolgd door de economische crisis, die als een vloed­golf over de wereld sloeg. In 1930 evenwel begon een tijd van massale, langdurige werkeloosheid. Het consumptieniveau begon te dalen, voor de gesteunden zo ongeveer tot het peil van de 19de eeuw, het biologisch bestaansminimum. (Cultuurgeschiede­nis van de twintigste eeuw, Prof. Dr. P. J. Bouman, Pri­sma nr. 1000).

            Het tweede Ministerie-Colijn (1933-1935) stelde zich tot taak het leven in Nederland te doen aansluiten aan het zeer gedaal­de peil van de wereldprijzen, zonder de goudpariteit van de gulden prijs te geven. Dit kon niet geschieden zonder drasti­sche bezuinigingen op elk gebied. Bij het Gilde St. Jan had in 1932 de bezuiniging in zowel de inkomsten als de uitgaven het beleid bepaald. Crisis of geen crisis, de kermis ging door. Het hele jaar door spaarden de mensen voor de kermis. Anderen verkochten een varken of kippen om aan geld voor de kermis te komen.

            Tijdens de bestuursvergadering op 26 mei 1932 stelden de leden zich soepel op om het lidmaatschap van de schutterij te verge­makkelijken. Voor niet leden uit Babberich werd toegestaan, dat zij tegen de gewone jaarlijkse contributie beperkt konden toetre­den tot het Gild. Zij werden dan in die zin lid om in de schutterstent de kermis mee te vieren. Zij mochten niet mee schieten en behoefden ook niet in de optocht mee te trekken, zodat zij ook geen sjerp kregen.

            Het zuinige beheer had zijn vruchten afgeworpen. Toen de penningmeester op 25 september 1932 rekening en verantwoording aflegde, bleek dat er een bedrag van fl. 70,27 in kas was. Daarvan moest nog fl. 15,- af voor de koning. De contributie voor het nieuwe schuttersjaar werd gesteld op fl. 2,50 per lid.

Daarnaast werd de ouderdomsgrens vastgesteld op de leeftijd van 60 jaar. Vanaf die tijd bleven zij lid en betaalden geen contributie meer.

 

            Tijdens de vergadering van 3 september 1933 werd het voorstel om het schuttersfeest niet met de kermis in juni, maar in de maand augustus te hou­den goedgekeurd. Dat jaar werd Hendr. Ross koning  en hij koos zijn echtgenote Berendina Krüs tot koningin.

            Er zou niet deelgenomen worden aan het 60-jarig bestaan van de Schutterij St. Anna te Oud- Zevenaar, wegens te grote onkos­ten. Het 30-jarig bestaan van de vernieuwde schutterij St. Jan werd feestelijk herdacht.

            De Schutterij St. Jan nam in 1934 deel aan de feestelijke opening van het schuttersgebouw van E.M.M. Ooij. B. Duits zou in Ooij met vier man vendelen. De koning ging te paard mee, evenals de vlaggendrager H. van Haren. Voor de optocht in Ooij kwam de muziek van Spaan uit Zevenaar.

Het programma van het feest zag er als volgt uit: zondag direct na het lof was er een optocht. 

Daarna werd er geschoten met een buks op een vogel voor de vier prijzen en het koning­schieten. Vervolgens was er prijsschieten op een schijf tegen een betaling van fl. 0,25 per drie schoten.

            De prijzen bij het vogelschieten waren: 1e prijs twee stoelen; 2de prijs schilderijen; 3de prijs een paraplu; 4de prijs een spiegel. Deze werden tijdens het bal in de schutterstent uitgereikt. De viskraam werd voor fl. 2,50 gegund aan Th. van de Berg. Voor balletmeester werd Alb. Bodd aangesteld. Deze persoon moest dansparen van de dansvloer verwijderen, die door hun gedrag, kleding of anderszins aan­stoot gaven.

            De functie  van een "balletmeester" werd ingevoerd als gevolg van een groeiende behoefte naar meer orde en regel op de baan. Deze strenge controle van het dansen is geheel verdwenen.

            Voor de kermis van 1935 moest de tapper op zich nemen om alle onkosten, zoals belasting, muziek en balletmeester te vergoe­den. De tapper kreeg daarvoor alle inkomsten van entree en dansgeld. Maar de leden die vooraf met de kermisdagen fl. 1,50 van hun contributie hadden betaald, kregen het recht op vrije entree en dansen.

            Tijdens het schuttersfeest van 1935 maakte de Harmonie Sint Franciscus een optocht met  dansmuziek. De koning zou zondag voor de optocht afgehaald worden.

In 1936 was er nog steeds een grote economische crisis en ook te Babberich waren vele steuntrekkers, die dagelijks moesten stempelen om het zwartwerken  tegen te gaan. De kas van het Gilde bleek zo goed als leeg te wezen. Er moesten maatregelen geno­men worden, wilde de kermis nog gevierd kunnen worden. De leden betaalden voor vrij dansen fl. 0,50 per dag. Het dansgeld was gesteld op fl. 1,-  per dag of fl. 0,05 per dans voor niet leden. A. Ross moest de vergunning voor de kermisviering op het gemeentehuis gaan aanvragen en omdat er geen geld in de kas ­was, verzoeken of de belasting op dinsdag voormiddag betaald kon worden.

 

            In nationaal opzicht waren de jaren vóór 1940 zeer belangrijk. De verloving van prinses Juliana met prins Bernhard von Lippe-Biesterveld in september 1936, hun huwelijk op 7 januari 1937 en vooral de geboorte van de prinsesjes Beatrix in 1938 en Irene in 1939 wekten bij schier alle klassen van de bevolking een innig beleefde vreugde, evenzeer als het veertigjarig regeringsjubileum van Koningin Wilhelmina in 1938, aan wie het gegeven was met grote eer de Kroon der Nederlanden te dragen en met wijs beleid het constitutionele koningschap te maken tot een kostelijk nationaal bezit.

            Op 6 september 1936 werd het jaarlijkse schuttersfeest gehou­den. Het vogelschieten gebeurde met eigen geweren en zou op 7 september om tien uur voormiddag aanvangen onder leiding van B. Teben, W. Klutman en W. Beudel. Deze keer zal Herman Jans­sen (Manje Slap) alleen als pias fungeren en reed Th. Lende­ring de standaardvlag te paard.

     Het jaar 1937 kenmerkte zich door een opleving van de wereld­handel, de export van de agrarische producten nam wat toe, hetgeen zijn invloed had op de dorpsfeesten. Volgens afspraak kregen de Van Bindsbergens het maken van de muziek tijdens de kermis toegewezen en de Harmonie Sint Franciscus zou  met schuttersfeest spelen. Voor de rol van pias waren enkele gega­digden en wel: J. Janssen. Alb. van Bindsbergen, G. Keurntjes en Terlaak.

            De economische terugval was in 1938 grotendeels aan het her­stellen. Er kwam weer werkgelegenheid, vooral voor de grens­gangers, die in Duitsland aan de slag konden komen. Het ge­zinsinkomen nam toe en er was meer te besteden voor feeste­lijkheden.

Op 19 mei 1938 werd de contributie op fl. 1,25 gesteld. Leden die aan de optocht deelnamen, ontvingen fl. 0,25 terug.De schutterij telde 257 leden en werd bestuurd door G. Klut­man, H. Bouwman, G. Swaters, Th. Lintsen, W. A. Lendering en A. Ross.

            Het kader bestond uit: Gret Derkzen, kapitein; 1e luitenant te paard J. van Bindsbergen; 2e luitenant te paard J. Geven; 1e luitenant te voet Th. Janssen; 2de luite­nant te voet G. Derkzen; 1e onderofficier H. van Bindsbergen; 2de onderofficier Th. Janssen en 3de onderofficier H. Derkzen.

            Het veertigjarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina betekende voor Babberich dat de Oranjevereniging en de schut­terij de handen ineensloegen en er een waar feest van maak­ten. Het programma van het schuttersfeest zag er daardoor als volgt uit: op 4 september 1938 werd er in de namiddag begonnen met het vogelschieten. Daarna werd er met de koning en koningin in een optocht door Babberich getrokken.

Op 5 september werd er een oranje optocht gehouden, waarin de schutters een vlagge­tje droegen en de schoolkinderen met versierde karren, kruiwa­gens en fietsen, onder de tonen van de harmonie naar de Handwijzer (Ravenstraat, Beekseweg, Eltenseweg), trokken om van daar uit naar het kerkplein te gaan waar de optocht werd ontbonden en de prijzen bekend gemaakt.

 

            Al in het najaar van 1938 en in het voorjaar van 1939 had de regering, wegens spanningen in Centraal-Europa, enkele buitengewone militaire maatregelen moeten treffen. Op 29 augustus 1939 moest de algemene mobilisatie van de strijd­krachten gelast worden. Voor het Gilde St. Jan betekende dat zij in 1939 niet meer in het schuttersgebouw konden feesten, vanwege de inkwar­tiering van Nederlandse militairen. Er werd toen besloten om een losse tent op te zetten en op zondag 3 september optocht te houden. Bij de bespreking over de functioneren van het kader werd besloten om de kapitein uit de leden te kiezen en die dan verder opdracht te geven tot de vorming van een goed kader. Met algemene stemmen werd de heer W. Schipper tot kapitein gekozen.

            Als laatste schutter voor de Tweede Wereldoorlog, schoot G. Derksen zich tot koning. Hij kreeg in het café Arends een fles champagne, met de toevoeging "dat is vermoedelijk voor de laatste keer".

De voorbereidingen om in 1940 kermis en schuttersfeest op het terrein bij Gepkes aan de Zwanenwaai te houden konden niet meer doorgaan.

            In de vroege morgen van de tiende mei 1940 drongen de Duitse legers Nederland binnen en was de tweede wereldoorlog een feit.