jacob vallick pastoor groessen en zijn nakomelingen

24-05-2016 16:08

                                    Jacob Vallick te Groessen

                                            
Theo Goossen Zevenaar

Jacob Vallick of Valck wordt
in het midden van de 16e eeuw als pastoor van Groessen vermeld. Hij was een
zoon van Jelis Vallick, pastoor te Groessen, toen aan zijn zoon Jacob Vallick
de vicarie van St. Nicolaas hier werd gegeven. Hij overleed 28 maart 1546.

Groessen is in de 15e eeuw
een dorp dat een zekere mate van welstand moet hebben gekend.

De welvaart, die in het hele
Liemers heerste, getuige de vrij snelle ontwikkeling van de nederzetting
Nieuw-Zevenaar tot marktcentrum. Van economische welstand getuigt ook de
bouwlust, waarvan in Groessen evenals op tal van andere plaatsen de oude kerk
spreekt.

Groessen, een kerspel van hoogstens
600 zielen, telde bedieningen voor vier priesters, pastoor en drie vicarissen,
een onevenredig groot aantal voor zulk een bevolking. Zo en erger nog, was het
overal. Het percentage geestelijken was voor normale verhoudingen te groot
geworden, zodat de eisen, die de Kerk aan het priesterschap stelde, voor de
middelmaat te zwaar vielen. Daar lag ongetwijfeld een der voornaamste oorzaken
van het op zij zetten van het celibaatgebod, zodat vele geestelijken getrouwd
waren. Een dergelijk huwelijk gold vóór het Concilie van Trente ook niet als
ongeldig.

Toch was er in Jacob Valck's
dagen al een reactie tegen allerlei misgroei ingetreden. Deels is dat ook te
verklaren uit een inzinking van het godsdienstige leven; voor een ander deel
uit sociale en economische omstandigheden. De mensen hadden bovendien ook lang
zo veel niet meer voor de kerk over.

Zeer zeker echter daagde ook
het inzicht, dat er in de Kerk een grondige schoonmaak nodig was. Het
protestantisme in zijn verschillende verschijningsvormen was volop merkbaar.
Het pretendeerde de Kerk van Christus in haar oorspronkelijke zuiverheid te
hervormen. De stromingen, die binnen de Katholieke Kerk, al lang naar een
totale vernieuwing en hervorming streefden, wonnen hierdoor aan kracht. Zij hadden
al geleid tot het Concilie van Trente, dat ten doel had de leer van de Kerk op
verschillende punten nader te preciseren en heel het Kerkelijk leven op
zuiverder grondslagen te herstellen. Het begon al toen Jacob Valck pastoor
werd. Hij is geheel en al een kind van zijn tijd. In strijd met de kerkelijke
wetgeving is hij priester geworden, daar zijn geboorte onwettig was; zijn vader
was immers Egidius of Jelis Vallick. Ook hij zelf had ook een zoon, die
priester werd, zoals blijkt uit zijn uitnodiging aan de magistraat van Arnhem
om op 14 juli 1571 Groessen de plechtige eerste Mis te komen vieren van zijn
zoon Nicolaas Vallick. Deze had in 1567 de vicarie van

St. Antonius ontvangen en
werd in 1583 pastoor te Oud-Zevenaar.

In het Kerckenboeck lezen wij
nog het volgende zinnetje: "een hofstede, die nu  ter tyt pastoorskinderen toebehoort".

Pastoor Jacob Vallick maakte
veel werk het godsdienstonderricht, waarvoor hij veel meer doet dan de
middelmaat onder zijn collega's. Zondagsnamiddag gaf hij catechismus in de
kerk, waarbij hij er bijzonder veel werk van maakte de mensen de gebeden van de
kerk in hun moedertaal te leren. Om het aantrekkelijker te maken placht hij ze
te zingen. "Dat dede veel goets onder 't volck, sij worden seer geschikt
daerin; dan worde mij verboden door mijn

Overicheyt, door den Proest
ende door den Drost." Waarschijnlijk was die overheid uit overdreven vrees
voor ketterij, wat al te benauwd voor alles wat.

Zijn strijd tegen velerlei
bijgelovige praktijken - hij schreef een boekje tegen toverij _ tekent hem als
een man die zich op de leer van de kerk wil funderen.

Jacob Vallick hield zich ook
bezig met exorcisme of het bezweren d.w.z. het bezweren of uitbannen van boze
geesten. Het christendom gelooft in het bestaan van boze geesten en in
bezetenheid. De evangeliën vermelden ons talloze malen hoe Jezus een exorcisme
uitsprak en dat Jezus ook zijn leerlingen daartoe de macht gaf en hun kracht
over de boze geesten voorspelde.

Rond het midden van de derde
eeuw treft men de exorcistaat als een rang onder de clerus aan en ook nu nog is
de exorcistaat de derde van de z.g.n. lagere wijdingen. Tegenwoordig mag het
alleen gedaan worden door een priester, die daartoe het uitdrukkelijke verlof
van zijn bisschop heeft.

In de jaren 1580-1599 heeft
de Liemers zelf veel geleden van het soldatenvolk.

Het krijgsvolk hield zich
niet aan grenzen en trok plunderend en brandschattend door de hele regio.
Pastoors van Didam, Oud-Zevenaar en Groessen e.a. brachten zichzelf in
veiligheid. Het oorlogsgeweld leidde tot de ondergang van katholieke kerkelijke
organisatie. In deze ontreddering nam weg wat de anders was dan gewoon. De Reformatie
nam de taak van de oude kerk over.
Terreur heerste er in de Liemers, dat werd veroorzaakt door het slecht betaalde
Staatse krijgsvolk. De Staatse krijgsoverste, de Prins van Hohenlo, hield zich
al enige tijd met zijn benden in en om Emmerich op.

In die oorlogsjaren was
pastoor Vallick van Groessen niet meer in zijn parochie aanwezig en zijn
overlijden is daarna niet te traceren.

Het calvinisme droeg een
radicaal karakter. Volgens de denkbeelden van Calvijn is de staat de dienaar
van de kerk, komt aan synode en kerkenraad de bevoegdheid toe het
maatschappelijk leven te regelen, geldt het verzet tegen een vorst, dat het
calvinisme bestrijdt, als geoorloofd, als plicht zelfs. Overal waar het vaste
voet kreeg, bond het calvinisme de strijd aan tegen kerk en staat.
De sociale toestanden bevorderden de verbreiding van het calvinisme. De
arbeiders verwachtten van de nieuwe leer lotsverbetering, de kooplieden
gevoelden zich als calvinist onafhankelijker. De republikeinse idee in de
kerkelijke organisatie van Calvijn trok beide groepen aan. De hervorming was in
de Nederlanden van onderop begonnen. Schamele handwerkers en arme monniken
waren de eerste belijders van het vernieuwde geloof geweest; de gezeten
burgerij was later aangetast; vervolgens de adel. De groten waren vrij gebleven
van geloofsijver: zij werden noch katholiek noch protestant, zij waren
libertijnen, vijanden van de geestdrift van beide partijen.
Van de adel waren het vooral de jonge mannen, die voor de protestantse
denkbeelden gewonnen waren: zij hadden ze in het buitenland leren kennen. Het
kan ons niet verwonderen, dat de besten van hen als protestanten terugkeerden:
de jeugd voelt zich aangetrokken door de geestdrift en moed en
zelfverloochening, en keert zich af van onverschilligheid en koele berekening
en mensenvrees. Bij hun terugkomst in het vaderland beijverden zij zich
gemeenten te vormen, waaraan zij predikanten verbonden.
Tot bijna aan het eind van de 16de eeuw was het moeilijk onderscheid te maken:
de afscheiding van protestanten en katholieken bestond nog niet: slechts zeer
weinigen wilden er openlijk voor uitkomen, dat zij een nieuw geloof omhelsd
hadden; weinigen aan de andere kant verklaarden zich rechtzinnig katholiek.
Tussen beide uiterste partijen stond de grote hoop zonder gevestigde
overtuiging, gedeeltelijk overhellende naar het protestantisme uit
priesterhaat, gedeeltelijk naar het katholicisme uit afkeer van de geloofsijver
der protestanten.

 

De opvolging van pastoor
Jelis Valck

Jelis Valck als pastoor werd
opgevolgd door zijn zoon Jacob Valck en deze op zijn beurt weer door zijn zoon
Nicolaas, die in 1571 in Groessen zijn eerste Mis opdroeg. Nicolaas komt van
1583 tot 1603 als pastoor van Oud-Zevenaar voor.

Uit de archieven van de
Classis Zutphen blijkt dat de nakomelingen van Valck de Reformatie waren
toegedaan.

Nicolaas Valck wordt een jaar
vóór 24 mei 1597 onder de naam Nicolaere Valcke van de Gelderse Synode als
"duivelbanner" duivelbanner door kritische Gereformeerde Gemeente te
Arnhem aanbevolen. Deze constatering stelt ons voor een nieuwe vraag: Is de
duivelbannerij een exorcisme dat van vader op zoon overgenomen wordt. Hij wordt
door de Gereformeerde Gemeente te Arnhem aangeklaagd voor zijn dwaaltheorie.
Voor dwaalleer is bij Reformatoren geen plaats in haar leer. Dit feit plaats
ons voor een nieuwe vraag!

Is die duivelbannerij
werkzaam van de vader en zoons Vallick familiespecifiek

te verklaren, of was haar functie
beperkt? Handelt het zich hier ook om een familie van duivelbanners of
individuele geestelijke met magische werkzaamheid op grond van wijding of
roeping.

Helaas is het later lotgeval
van de familie Vallick nauwelijks bekend. Echter op grond van hun beroep als
van typische combinatie van de doopnamen en van de zeldzaamheid van de
familienamen in de Liemers is het bijna te betwijfelen dat die beide broeders
Aegidius (Jelles) en Nicolaas Falco of Falck, die in de eerste helft van de
17de eeuw leefden, tot de familie gehoorde. Zij moeten nakomelingen van de
pastoor Jacob zijn geweest. Aegidius, eerst predikant in het Clevische dorp
Griethausen (tegenover Emmerich aan de Rijn) werd in 1631 in het Gelderse
Hummelo als gereformeerd predikant aangesteld. Daar overleed hij in het jaar
1636, waarschijnlijk aan de pest. Zijn broer Nicolaas, katholiek notaris in
Zevenaar, was wel van de vader van de eveneens Jacobus Vallick uit Zevenaar,
die op 22 april 1641 in het Keulse Gymnasium een onderscheiding kreeg.

Dat had hem echter niet
verhinderd, zich om die beiden van Aegidius (Jelles)  nagelaten gereformeerde zonen Herman en
Georgius (Juriën) Wilhelmus te bekommeren. De oudste studeerde in Harderwijk
eerst filosofie dan in het jaar 1648 rechten. Hij kreeg voor de opdracht van
zijn stelling toelage van de Zutphense Magistraat. De eerste tijd was hij
ziekenbezoeker in Doesburg. Vanaf 1654 door bemiddeling van zijn oom Nicolaas
en van de Graaf van Bergh en mede op aandringen van de dorpsgemeenschap, zich
vestigen als gereformeerd predikant te Didam. Dat Herman Vallick deze collatie
had aanvaard zonder eerst de goedkeuring van de Classis te vragen, is hem door
de heren Inspectoren van de Classis zo kwalijk genomen dar zij weigerden hem te
beroepen. Hij had weliswaar het vereiste examen van de Classis goed doorstaan
en blijk gegeven van bekwaamheid en van een goed zuiverheid in de gereformeerde
leer, maar de Classis wilde eerst wel eens uitgemaakt zien wie nu eigenlijk het
uitsluitende recht om predikanten te beroepen en wenste zich niets aan te
trekken van de beslissing van een "Paepschen Collator". Bij de
installatie van Dominee Herman

Vallick in 1654 waren
aanwezig de rechter, schold en onderschold. Herman Vallick overleed in Didam in
het jaar 1665.

Was zijn familie in Didam nog
altijd bekend? Zeker is dat Herman Vallick op grond van zijn levensstijl, hij
werd in 1663 wegens regelmatig cafébezoek een half jaar geschorst en wegens
zijn confessionele verdraagzaamheid een nabij het volk staande predikant moest
doorgaans moest zijn.

Bronnen:

Het kerspel Groessen  Door de eeuwen heen, 1953, door A. G. van
Dalen

Classis Zutphen, Zutphense Intellelektuellen geschlechter.
De protestantisering door van Dalen. 1955