Kermis in Diem

03-01-2015 15:00
Kermis in Diem.

Door Theo Goossen

 

Kermis vieren is een eeuwenoude traditie. In de 19de eeuw was het geen uitzondering dat op de kermis zogenaamde natuurwonderen en misgeboorten tegen betaling werden getoond, zoals de Olifantsman, de gebroeders Baptisto en Giovanni Tocci en de Siamese tweeling Chang en Eng (1811-1874).

Aan sommige attracties is een verhaal verbonden, zoals bij de Kop van Jut. Hendrik Jacobus Jut was een moordenaar uit de 19de eeuw, die tot levenslang werd veroordeeld. Na drie jaar gevangenisstraf overleed hij. Een kermisexploitant zag brood in Juts levensloop en ontwierp een houten Kop van Jut waarop het publiek zich kon uitleven.

 

Oorsprong en achtergrond

Over de oorsprong van de kermis bestaan diverse lezingen. De kermis (jaarmarkt) is misschien in de tijd van de Romeinen ontstaan, maar het volksfeest zou ook afgeleid kunnen zijn van kerkmis of kerkemis, een feest ter herdenking van de inzegening van de plaatselijke kerk of van de viering van de sterfdag van de patroonheilige. Het Latijnse woord voor jaarmarkt is forum; het Franse foire, het Engelse fair of het Vlaamse foor (kermis) zijn daarmee verwant.

Een dergelijk markt trok straatartiesten aan en het forum ontwikkelde zich tot de kermis zoals die nu is. De eerste kermisattracties bestonden uit rondreizende menagerieën met dierentemmers en exotische dieren, slangenbezweerders, vuurspuwers en natuurlijk muzikanten.

 

Vermakelijkheden

De kermisattracties bleven tot de 18de eeuw beperkt tot voorstellingen van koorddansers, acrobaten, kwakzalvers en het optreden van waarzeggers, poppenkastspelers, enzovoort.

Daarnaast kon men zich te buiten gaan aan de nodige snuisterij- en snoepkramen en in eet-, dans-, en drinkgelegenheden. Het rondtrekkende kermisvolk reisde de kermissen af in een kermiswagen. Veel ruimte hadden deze wagens niet en met een kermisbed op de vloer gespreid kon het kermisvolk de nachtrust doorbrengen.

                       

 

Aan de basis van de eerste mechanische attracties stond waarschijnlijk de draaimolen, met houten paarden en wagens die via kettingen aan balken waren opgehangen en stervormig om een spil konden draaien: de carrousel. De oude draaimolens waren licht en klein en werden bewogen door handkracht, ezel of paard. Vóór de kermis werd een gedeelte van de vloer verwijderd voor het trekpaard en daarna werden de planken weer op hun plaats gelegd. Het beest liep aan de binnenzijde van de molen linksom, tegen de klok in, op een met zand bestrooid pad. De molen had natuurlijk geen rem. Als de geelkoperen bel luidde voor het eind van de rit werd een plank, die aan één zijde aan de molenvloer was bevestigd, op dit zandpad gegooid. Door op die plank te gaan staan werkte deze als een rem.

Na de uitvinding van het draaiorgel (19de eeuw) werd in de kermismolen een cilinderorgel geplaatst dat later geleidelijk is vervangen door boekorgels. Ze werden in het “paardentijdperk”nog met de hand gedraaid. Ter versiering hingen met kralen bewerkte kleden over de balken. De verlichting was met olielampen, die de vetpotjes hadden opgevolgd. De vloer van de molen was opgehangen aan glanzend gepoetste geelkoperen stangen aan de kap.

Na de ontwikkeling van de stoommachine, de verbrandings- en elektromotor, werd de aandrijving gemechaniseerd. Gloeilampen kwamen in de plaats van de oliepitjes.

De zweefmolen bezat dezelfde opbouw als de draaimolen, met in plaats van een vloer, een aantal tweepersoonsbakjes dat aan de kap was opgehangen. Kermisvierders zaten rug-aan-rug of in eenpersoonsbakjes. De attracties werden steeds ingewikkelder. De uitvinding van elektriciteit, een nieuwtje dat indertijd op de kermis was gepresenteerd, luidde de moderne vorm, het lunapark in.1)

De Amerikaan Thompson was de ontwerper van de eerste primitieve achtbaan. Nog steeds komen nieuwe kermistoestellen overwaaien uit Amerika, zoals bijvoorbeeld de Caterpillar Ride, bij ons rupsbaan genoemd. Na de intrede van de computer werden bijna alle attracties gestuurd door software, wat de veiligheid veelal ten goede komt.

Vroeger pachtte de exploitant een stukje grond; tegenwoordig betalen de kermisexploitanten de staangelden die afgestemd zijn op grootte, belangrijkheid en soort van toestel.

 

Patroonsfeest van de parochie

In Didam wordt de zondag na de 10de oktober kermis gehouden. De oorsprong van deze kermis is niet te achterhalen. De dag van de kerkwijding was, zeker in de Middeleeuwen, afhankelijk van de aankomst van de bisschop, die zijn uitgestrekt diocees niet elk jaar en in aller seizoenen nieuwe kerken kon consacreren. De feestdag van Sint Martinus valt op 11 november, bepaald niet uitnodigend om kermis te vieren.

 

Hoewel het “vruten” de Liemerse bevolking in het bloed zat, zou niemand het wagen op de kermisdagen te werken uit vrees door zijn dorpsgenoten “gelyncht” te worden. Op kermisdagen werden de koeien niet op tijd gemolken en gevoerd. De zondagse kleren kwamen uit de kast. De Liemersen waren het gehele jaar zuinig tot op het gierige af, maar met de kermis werden de bloemetjes buiten gezet en met paard en wagen of per kruiwagen brood en vlees naar huis vervoerd. Enkele dagen voelde men zich de “grand seigneur”, at wittebrood en krentenbrood, vlees bij kilo’s en rijst met krenten. Moeder kookte op kermiszaterdag voor drie kermisdagen tegelijk en zo overvloedig, dat de talrijke familieleden, die van heinde en verre kwamen, zich als Pallieter konden oververzadigen in de van de vloer tot de hanenbalken kraakhelder schoongemaakte woning. Op het hoogtepunt van die dagen wandelden gastheren en gasten langs geharkte en gewiede erven en kaalgeknipte hagen naar de jaarmark, die eeuwenlang is gehouden op dinsdag, waar kooplieden schreeuwden, grimassen trokken en elkaar bedotten, waar koeien loeiden en men bij elke tien passen een oude kennis ontmoette.

In Didam stonden kerken en dus ook herbergen. Volgens een oude boerenspreuk bouwde de duivel een herberg naast elke kerk die door Onze Lieve Heer werd gebouwd. De geestelijken lieten zich nauwelijks op het kermisterrein zien, wel preekten zij vooraf over de negatieve kanten van het feest. Het kerkvolk liet die woorden gelaten over zich komen om daarna rustig te gaan kermis vieren.

Zonder kermis was de mensheid al lang uitgestorven, zo luidt een oude boerenwijsheid. Hoe zouden jongens en meisjes elkaar gevonden hebben zonder kermis? Vrijgezellen vroegen elkaar belangstellend voor de feestdagen of ze al “kermisvleis” hadden. 2)

 

Jaarmarkt

Tijdens de kermis was er ook een jaarmarkt, een volkfeest bij uitstek, en het ging er niet altijd rustig aan toe. Het was een uitlaatklep voor een hard en saai bestaan van de mensen in de Middeleeuwen. Omdat kermissen vaak gepaard gingen met openbare dronkenschap, liederlijkheid en nog meer ondeugden werd er tegen opgetreden, maar zonder veel succes.

Op de markt was veel te beleven. Een handelaar/opkoper vervloekt met de barste verwensingen een boertje omdat hij zijn ongehoord bod nog niet aanneemt. Het manneke houdt zich taai en “schuddekopt” al kauwend op een geduchte pruim, met een sluwe glimlacht.

De beestenmarkt had veel bekijks. Handelaren met de wandelstok in de hand betastten de koeien en probeerden de vraagprijs en de kwaliteit van de koe te verlagen. Bij “geluk” ging men in het café betalen onder genot van een borrel.

De zwerfjood Bendel uit Zevenaar ventte met vlotte praatjes pekelharing uit en waar bij kramen kermiskoeken en dikke moppen een goede aftrek vonden.

 

De kermis der kermissen

De kermis der kermissen werd in Didam gehouden. Daar werd langer schoongemaakt, minder gewerkt, meer gegeten en gedronken en ontving men meer gasten dan in welke andere buurgemeente ook. De jongens en de meisjes die in andere plaatsen in betrekking waren, hadden “zich bij het verhuren” bedongen dat zij gedurende de kermis met verlof naar huis mochten. Niet alleen de Didammers keken wekenlang naar de kermis uit, ook de honderden inwoners uit andere dorpen, met als gevolg drukbezochte feestterreinen waar men over de hoofden kon lopen.

 

Op 11 oktober 1685 stierf Juliana van Palland, de dienstbode van Jan Verheij, op de Luijnhorst. Zij was “om de Didamsche kerkmisse crank geworden”. In Didam was al in de 17de eeuw omstreeks oktober kermis. 3)

Wessel Stokman uit Babberich vroeg in 1780 een vergunning om dansmuziek te laten spelen in zijn etablissement ter gelegenheid van de “Diemsche Kirchmesse. Uit een protocol bleek dat Hendrik Boerboom aan Reinder Duis Gz. zijn “partheij tabak bestgoed ad dertien guldens het honderd pond in het begin van de maand October 1800 op voorwaarde uiterlijk voor de Didamsche kermis te ontvangen in de brouwerij alhier.” 4)

Op 20 augustus 1783 constateerde dokter Haack uit Elten in de Ruigenhoek te Didam bij Jan Peters rode loop (dysenterie). De Didamse Drost verbood hierop “het Boxembier, waarop doorgaans allerhand menschen soo van daar al uit den Lande van Cleve quamen. Daarbij volgt dat wij hier in het begin van de volgende maand October eene seer veele landlopers quaksalven komen, die door het verkopen van haar medicamenten het verder sullen aansteken en het dus te vreesen is dat die siekte hier generaal sal worden.” 5)

In de 18de eeuw waren in de Liemerse dorpen nog geen artsen. Een geneesmiddelvoor alle kwalen verschaften alleen de buurvrouw en de kwakzalvers op de kermis. Zieke tanden bleven de dorpelingen pijnigen tot de “kermissmid” verlossing bracht.

Tijdens en vooral ’s avonds na de kermis vocht men graag oude en nieuwe veten uit. Een mes en kapotte bierglazen waren geliefde wapens. Sommige lieden kwamen van een koude kermis thuis. Zoals drie jongelui uit Wehl, Reinder Roelofse, Gerrit van Uhm en Derk Thimessen overkwamen, die in 1796 gingen stappen op de Didamse kermis. Zij bezochten ’s avonds het lawaaiige café van Hendrik Hendriksen. Tegen sluitingstijd, bij twaalven, maande de knecht van de kastelein Reinder Roelofse dat hij de verteringen (12 stuivers) van een groep Oldburgenaren moest betalen. Reinder wees dit af, waarna de kastelein en zijn knecht hem vastgrepen en hem de trap van de opkamer opduwden waarbij zijn mes uit de “noadzak” van zijn broek schoot (knipmessen waren nog onbekend). Volgens Reinders zijn verklaring, later beschreven in een proces verbaal, had hij het mes meteen opgeraapt en opgeborgen. Derk Thimessen verklaarde echter dat hij met het mes in de hand dreigend had geroepen: “Heruijt, Duijvels allemaal”. Roelofse en Thimessen werden het café uitgeslagen en in handen van de nachtwacht gesteld. Thimessen en Roelofse konden zich, hun exorbitant drankgebruik, van de hele toestand later weinig meer herinneren. Derk had er een gat in zijn hoofd en een scheur in zijn jas aan overgehouden. Na een kort verhoor liet de wacht hen vertrekken.6)

In het tweede en derde kwart van de 19de eeuw vestigeden zich op de Diemse Hei vreemde lieden, die men kermisvolk noemde. Zij hadden een zwervend bestaan en oefenden beroepen uit als liedjeszanger, orgeldraaier, ketellapper en pottenkrèmer. Later zijn die gasten weer van de Hei verdwenen. Maar het kermisvolk is nooit weg gebleven van de kermis. Tot in de 20ste eeuw liep het geregeld door de straten. Burgemeester Sutorius van Didam liet op 12 oktober 1909 in “De Post”mededelen dat “Liedjeszangers, straat muzikanten en zij, die met een of ander artikel venten, evenals woonwagens, bij gelegenheid der Kermis te Didam niet (werden) toegelaten”.

Even daarvoor en tijdens de kermis kon men marktloten kopen. De trekking was altijd op woensdagmorgen na de kermis. De prijzen bestonden: eerste prijs een paard, tweede prijs een koe en verder gebruiksartikelen.

Tijdens de bekende meimarkt in Didam, die begon op de eerste zondag in mei en voortduurde op de maandagse marktdag, was er ook kermis en er werd gedanst. Deze markt was al omstreeks 1800 bekend vanwege een vete die werd uitgevochten tussen voor- en tegenstanders van een pastoorsbenoeming.

Burgemeester Kroonenburg van Didam maakte op 25 april 1935 aan een ieder bekend “dat door hem geen vergunningen worden verleend op maandag 6 mei a.s. (marktdag) voor liedjeszanger, harmonicaspelers en andere muzikanten, straatfotografen, worstelaars, goochelaars, invaliden die bedelden en dergelijken”.

Van de zeven danszalen in de gemeente Didam bestonden er vier uit zolders. Daags voor de kermis plaatste de uitbater een trap onder de zolderopening. De rest van het jaar was het gat met een luik afgesloten. Als de zolder niet al te stevig meer was, werd ze gestut. In de danszaal kon een blind paard maar weinig schade aanrichten. Het meubilair bestond uit ruwhouten banken zonder leuning. Kermisbier en jenever werden bij stromen verzwolgen. De kermis was de “bouwt”, de oogst voor de kasteleins. Overdag was het altijd dubbeltjesdans.

Halfweg een dans kwam iemand met een bord langs de dansers om het geld op te halen. Arm en rijk verzamelde kermisgeld, al moest men zijn varken, geit of klompen daarvoor verkopen.

 

De kermis heeft als vermaak sinds jaar en dag in een behoefte voorzien. Maar het bezoek aan het terrein vol geur en lawaai wordt wel minder, hoewel nog elk jaar zo’n duizend families met kermiswagens de boer op gaan om op 2500 Nederlandse locaties hun attracties op te zetten, ondanks de sterk stijgende belastingen en verdere kosten. Voor Didam geldt dat zonder Meimarkt en speciale najaarsmarkt er geen kermis zou zijn.

 

 

Literatuur

Haan, T.W.R. de, Huilen op de kermis Utrecht/Antwerpen 1965

Jansen, G.H., Een roes van vrijheid. Kermis in Nederland, Meppel/Amsterdam, 1987

Keikes, H.W., Kermissen en circussen in beeld tot 1940, Zaltbommel, 1978

Kermis, een volksvermaak in de schijnwerpers, Volkscultuur 5 (1988)

Rooijen, M. van, Handel en wandel. Shelljournaal van Markten en kermissen. Den Haag, !985

Vroom, H.J. Kermis en kermis, Driebergen, 1984

 

Noten

1Vroom, 1884: blz. 67-80

2De Liemers van Nol Tinneveld, Nijmegen, 1984.

3 Oud-Archief Zevenaar inv. nr. 1335

4 Rijksarchief Gelderland inv. nr  390 nr 0143

5 RAG, inv. nr. 2519