Maria Bedevaart te Oud Zevenaar

03-01-2015 14:25
Maria bedevaart te Oud-Zevenaar
door Th.J. G. Goossen


Vanaf de veertiende eeuw was Oud-Zevenaar een bekende bedevaartplaats
waar Maria werd vereerd.
Na de Tachtigjarige Oorlog nam de betekenis af. In het begin van de twintigste eeuw herleefde de devotie maar verdween weer in de jaren zestig, om in mei en oktober in de 21ste eeuw als Marialof aandacht te krijgen.

Volgens een legende zou het Mariaheiligdom in Oud-Zevenaar zijn ontstaan te danken hebben aan een beeldje dat door een uitgestotene, de "Kromme Dirc", in het riet van de uiterwaarden van de Rijn werd gevonden.
In de bouwgeschiedenis heeft dit miraculeuze Mariabeeld een belangrijke rol gespeeld. Dit beeld genoot een speciale verering om de wonderbaarlijke krachten, die er vanuit zouden gaan.

Op grond van de uit 1431 daterende stichtingsbrief van een O.L. Vrouwegilde in de buurtschappen Babberich en Holthuizen, volgens welke het jaarlijkse kasoverschot van de broederschap ten goede zou komen aan de bouw van een Mariakerk, kan men concluderen dat er al voor het genoemde jaar enige tijd sprake zal zijn geweest van een speciale Mariadevotie te Oud-Zevenaar. Volgens aantekeningen van Theodorus Lengell Sr., die tussen 1600 en 1626 pastoor was te Oud-Zevenaar, werd de genoemde Mariakerk gebouwd met behulp van de offers van vele pelgrims die het beeld van O. L. Vrouw bezocht. In deze sijdt ende suid kerck moet voor ca. 1580 een "Kostelick van witte steen uijtgehouwen huisken" gestaan hebben, die tegen een pilaar aan de zuidzijde van het hoogaltaar was aangebracht. Op deze pilaar was ten tijde van Lengell nog het jaartal 1516 leesbaar.

De aantekeningen van Lengell doen in ieder geval vermoeden dat de devotie gedurende de vijftiende en zestiende eeuw een hoge vlucht heeft genomen.

Het miraculeus bildt met bijbehorende papieren en bewijzen is voor de grote brand van ca. 1580, ten tijde van pastoor Hendrik Huetinck, in de stad Zevenaar in veiligheid gebracht. Het miraculeus bildt zelf moet volgens de genoemde aantekeningen van pastoor Lengell Sr. kort voor de brand op het kasteel te Zevenaar terecht zijn gekomen en daar volgens zeggen, in vergetelheid geraakt. Volgens Lengell Sr. zijn de authentieke bewijsstukken, die wellicht niet ver van het beeld bewaard zullen zijn, in ieder geval tijdens door Hollandse troepen aangerichte vernieling en brandstichting in de stadskerk van Zevenaar, omstreeks
1600, verloren gegaan.

In de tweede helft van de zeventiende eeuw blijkt de herinnering aan de Mariaverering in Oud-Zevenaar echter nog te bestaan. Zo wordt op
1 juni 1696 de uit de Liemerse adellijke familie stammende Joannis Smulling op het terrein van de verwoeste Mariakerk begraven.

Wanneer vicaris J. Neercassel in mei 1669 Oud-Zevenaar bezoekt, memoreert hij de vroegere wonderen en maakt hij melding van herstelplannen van pastoor
Theodorus Lengell jr. Het feit dat Lengell jr. enkele jaren eerder, in 1664, op eigen kosten in de noordbeuk een West-duitse Maria-altaar opricht, wijst inderdaad op een poging de oude devotie te doen herleven.


Als weldoeners van de kerk in die tijd verdienen ook melding de hoogwelgeboren gestrenge Heer Hendrik van Zeller tot Halsaf en zijn hooggeboren Vrouwe Gertrudis Gruiter, die een aanzienlijke gift hebben gegeven in de kosten voor het hoogaltaar en het schilderstuk daarop, voorstellende de kroning van de H. Maria met daar weer boven een schilderij van de H. Martinus.

De noorderzijbeuk werd toen ook als Mariabeuk aangeduid. Het begraafboek van de parochie geeft begin achttiende eeuw de speciale redenen aan voor begrafenissen in de Mariabeuk aan de noordzijde van het kerkgebouw. Op 6 april 1712 vindt de Eerbeekse pastoor Henricus Brans er een rustplaats, om daarmee zijn devotie tot de Moeder van Smarten te bezegelen.

Al ten tijde van pastoor Hieronymus Killer (1670-1704) is er ten zuiden van het hoogaltaar een aparte Mariaheiligdom in de vorm van een kapel ingericht. De vermelding van een in 1690 aangeschaft antipendium (altaarkleed) voor onze
l. Vrouwen Altaer binnen en buiten de kerk in de Kapel bewijst het bestaan van Mariaheiligdom.

Toch lijkt de devotie gedurende de achttiende eeuw weer enigszins te zijn toegenomen, gezien het feit dat deze kapel omstreeks 1780 moet zijn verbouwd en/of vergroot. De kerkrekening over 1775 vermeldt dat de dames Bunning en Meerten de kapel boenden en schrobden. In 1781 lever een zekere Julius diverse verfsoorten en in 1794 blijkt de klok in de kapel te zijn gemaakt. Ook vonden er nog steeds begravingen plaats rondom deze kapel. Zo wordt op 7 oktober 1792 de
Vrouwe van Camphuysen, geboren Keppel, bijgezet in het familiegraf, dat gelegen was voor de deur van de buitenkapel. Drie jaar later wordt Jonker Frans Verschueren begraven op het koor voor de ingang van de kapel.

Van de processies lijkt er in deze tijd echter geen sprake meer te zijn volgens een bericht over de situatie ten tijde van pastoor Manders (1779-1806). Wellicht dat de bedevaarten hierna mondjesmaat op gang kwamen.
Ouden van dagen weten nog te getuigen, hoe in hun jeugd de gelovigen uit de omtrek in processie naar Oud-Zevenaar kwamen, om de H. Maagd bij haar wonderbeeld te vereren en haar gunst af te smeken.

Tijdens het pastoraat van G. Mulder (1807-1861) komen jaarlijks processies tot ca. 1850 naar Oud-Zevenaar. Op 1 mei 1917 verklaren een aantal inwoners van de gemeente Duiven, dat zij uit overlevering en sommige zelf nog weten, dat er indertijd plechtige processies op 8 september werden gehouden naar de zogenoemde Mariakerk te Oud-Zevenaar, waaraan vele omliggende dorpen deelnamen. De processiegangers kwamen te Groessen bij elkaar. Daar sloot zich Pannerden dan bij aan. De pelgrims gingen in Groessen eerst ter H. Communie en dan met kruis en vaandels onder leiding van pastoor Kuppers (1816-1851) met pracht en paal over de landwegen van Ooij naar Oud-Zevenaar.

Op aansporing van pastoor Kuppers stichtten de deelnemers van Groessen in de R.K. kerk daar voor altijd jaarlijks twee kaarsen ter ere van H. Maagd Maria, welke in Oud-Zevenaar werden geofferd.

Bernardus Kruis uit Ooij, die in 1917 de leeftijd van 86 jaar had bereikt, herinnert zich nog die ca. 1842 de processies van Groessen en Loo evenals die van Elten elk jaar naar Oud-Zevenaar trokken. "In 1844" verklaart hij, "heb ik de H. Communie gedaan en toen was er geen processie meer. Er was met de Groessense processie enige ongeregeldheid gebeurd en toen heeft pastoor Mulder de processie verboden.

Dat Oud-Zevenaar een bedevaartplaats was, is overduidelijk aangetoond. In het boek: St. Martinuskerk van Oud-Zevenaar, schrijft de historicus W.van Heugten, naar aanleiding van de gegevens uit het parochiearchief, was heel vroeger niet O.L. Vrouw ter Nood Gods de bron van verering maar hoogwaarschijnlijk de veertiende eeuws Madonna, die boven de piëta in het Maria-altaar staat opgesteld.
Pastoor Henricus Becker (1720-1772) schrijft: "Een geestelijke dogter (klopje) van Sevenaer, Gerritje van Rijswijck, heeft het hier van ouds in eeren gehouden Sancta Maria beeltenisse gesiert met een silver schepter". Een dergelijk attribuut past niet bij een piëta, wel bij een staande Madonna met Kind.

Boven de replica van de albasten piëta staat een Madonnabeeld met op de linkerarm het Kind dat een druiventros vast heeft; in de rechterhand een scepter. De gezichtsuitdrukking en haardracht doen vermoeden dat het beeld omstreek 1340 gesneden moet zijn in een Keulse werkplaats. Van Heugten beschrijft:
"Hoogstwaarschijnlijk is dit madonnabeeld het miraculeuze beeld waarheen men in de veertiende eeuw ter bedevaart trok. En niet de piëta zoals men vaak denkt.
Een belangrijke aanwijzing dat deze madonna het miraculeuze beeld is, levert het Zevenaarse schepenzegel uit 1473. Daarop wordt Maria als Hemelkoningin getoond met het Kind op de linkerarm, in haar rechterhand de scepter en op haar hoofd een kroon. Op de achtergrond is schematisch het altaarschrijn aangegeven waarin het beeld stond.
Zou niet de staande madonna, maar de zittende piëta het beeld van de bijzondere verering in de Oud-Zevenaarse kerk zijn dan zou men ongetwijfeld de piëta op het schepenzegel afgebeeld hebben. De verering van de Madonna past beter in het tijdsbeeld. In de veertiende eeuw vereerde men nog Maria tronend op de zetel der wijsheid, de sedes sapientiae. Het beeld voor het Zevenaarse raadhuis toont haar op deze wijze. Vanaf het midden van de veertiende eeuw, de periode waaruit de Oud-Zevenaarse Madonna stamt, wordt Maria met het Kind als staande figuur afgebeeld.
De verering van Maria, gebogen over het lichaam van de gekruisigde Christus, is van latere tijden komt pas in de eerste helft van de vijftiende eeuw op gang en bereikt in het laatst van die eeuw zijn hoogtepunt"

In de loop van de negentiende eeuw lijkt de verering zich meer en meer te hebben te hebben gericht op de piëta. In dit verband is wellicht van belang vast te stellen dat in de loop van vooral de negentiende eeuw vrijwel alle parochies in de omgeving van Oud-Zevenaar een of ander piëtabeeld verwierven.

In 1865 laat pastoor Gerrit Jan Oosterink het kapelletje afbreken en vervangen door en nieuwe zuidbeuk. Het beeld van de Moeder van Smarten vindt daar een plaats naast het St. Jansaltaar.

Het Parochie-Memoriale vermeldt dat in 1865 de processies al vele jaren zijn afgeschaft.
Op 26 september 1902 werd volgens kanoniek-recht in de parochiekerk van St. Martinus te Oud-Zevenaar door de toenmalige aartsbisschop van Utrecht, Henricus van de Wetering, de Broederschap van O.L.Vrouw Zeven Smarten opgericht. De eerste duidelijke sporen van een herleving van de Mariadevotie te Oud-Zevenaar dateren van ca. 1905. In dat jaar wordt op zondag 14 september een grote Mariafeest georganiseerd voor de parochie zelf en de dorpen in de omtrek.  Aan het feest dat 's morgens om tien uur werd begonnen met een plechtige Mis, was een buitengewone aflaat verbonden. 's Middags vond om drie uur een "Oefening van het Rozenhoedje der zeven Smarten" plaats. De feestelijkheden werden om zes uur afgesloten met een plechtig lof.

Vanaf 1905 hield de parochie het feest van O.L. Vrouw van Smarten in ere en nam de devotie weer gestadig toe. In 1909 werd de zuidbeuk vervangen door een nieuwe Mariakerk, waarin in 1916 een nieuwe Maria-altaar werd geplaatst.

Op 10 oktober 1916 komt voor het eerst de parochie Gendringen met 180 pelgrims op bedevaart naar Oud-Zevenaar. Pastoor Wijfker uit Gendringen haalde daarmee een rechtszaak op de hals. De rechtbank verklaarde, na zorgvuldig onderzoek, dat "de Grondwet wel een beperking inhoudt door de openbare Godsdienstoefeningen buiten de gebouwen slechts daar toe te laten waar ze naar wetten en reglementen in 1848 bestonden. Dat nu in de gemeente Zevenaar, waartoe Oud-Zevenaar behoort de processien destijds gebruikelijk waren en het onverschillig is of een processie op 10 oktober, zoals door verdachte als bedienaar van den Godsdienst geleid is, in 1848 gebruikelijk was en naar wetten en reglementen".

Twee jaar later, op 8 september 1919, verschijnt ook de parochie Pannerden met 125 personen. Van toen af hebben er in de loop der jaren met zekere regelmaat, namelijk op vaste data in de maand september, jaarlijks processies plaatsgevonden.
Deze beperkten zich tot parochies in de onmiddellijke omgeving: Pannerden, Babberich (sinds 1933 een eigen parochie), Loo, Duiven, Groessen en Zevenaar.

De laatste bedevaart, op 3 oktober 1965, betrof die van de parochie zelf. Het beeld van O. L. Vrouw van Smarten werd op 9 juni 1975 uit de kerk ontvreemd. Een replica van de piëta staat in de nis op het Maria-altaar. Voortdurende steken de gelovigen hierbij kaarsen op en bidden in stilte om door Maria's voorspraak troost en genezing te verkrijgen.

 

 

Bronnen
Parochiearchief Oud-Zevenaar: kerkboek pastoor Lengell 1664
Aantekeningen pastoor G. Mulder.
De Post 1909
Necrologium Zevenariense
Archief St. Annagilde Oud-Zevenaar
Oud-archief Zevenaar