Omgangen en Processies in de Achterhoek en de Liemers

02-01-2015 22:25

Omgangen en Processies in de Achterhoek en de Liemers
Door Theo Goossen, Zevenaar



Inleiding.
Ten opzichte van de gewetensvrijheid komt Nederland de eer toe deze het eerste principieel te hebben erkend. Wij danken dat aan de grote stichter van de Nederlandse staat, Willem van Oranje. Maar zelfs hij is er niet in geslaagd om zijn ideaal te verwerkelijken van een staat, die ook de godsdienstvrij¬heid, de vrijheid tot openlijke godsdienstoefening erkent. En zelfs thans vinden wij in het processieverbod van onze grond¬wet nog een nawerking uit die antiekmiddeleeuwse opvatting.
Het dagelijks leven van de katholieken is door zijn gods¬dienst in tal van handelingen en uitdrukkingsvormen getekend, maar het spreekt vanzelf, dat landelijke of gewestelijke gewoonten de instandhouding van deze traditie bevorderen of belemmeren kunnen.
Omstreeks 1900 wensten de katholieken elkaar nog 'Zalig hoogtijd', een heilwens, die steevast uitgesproken werd tot vriend of verwant, van wie men wist dat hij zijn Pasen had gehouden. In sommige streken wensten de katholieken elkaar een 'Zalig Nieuwjaar', 'Zalig Pasen' en een 'Zalige Processie'. Zij onderscheiden zich door dit gebruik van het woord 'Zalig' in de betekenis van 'heilzaam' van hun andere landgenoten, die elkaar 'Vrolijk Kerstmis' of 'Gelukkig Nieuwjaar' wensen. Dat Vondel met het woord 'hoogtijd', toen hij op 18 juni 1660 in een gedicht voor prins Willem de Derde gebruikte, niet 'tijd van nood' of 'tijd van ernstige bedreiging', maar 'ogenblik der feestelijke inhuldiging als stadhouder' bedoelde, begrijpt iedere Nederlandse katholiek zonder uitleg. 'Hoogtijd' bete¬kent in de Roomse volksmond 'grootfeest'. 
Voor zover er zomerfeesten bestaan, zijn die in Nederland minder met het kerkelijk leven verbonden dan de winterfeesten. Er is in veel streken een Pinksterfolklore; ook wordt hier en daar het Sint Jansvuur ontstoken en er zijn oogstgebruiken, maar ze dragen in de streken, waar zij nog voortleefden, meestal het karakter van algemene volksfeesten. De processie als bijzondere godsvruchtoefening is in haar openbare vorm uiterst beperkt door de wet. Maar men kent de Sint Jansproces¬sie te Laren, de stille omgang te Amsterdam en sacrament processies
in Limburg en het Gelderse deel van de voor¬malige Kleefse enclave ( Zevenaar, Huissen, Wehl, enz.). Het woord is precies eender samengesteld als het Nederlandse woord 'optocht' en betekent ook hetzelfde. De processie is een feestelijke omgang, zinnebeeld van de levensgang van mens, menigte en geschiedenis. Te Laren is Sint Jan de kerkpatroon. De omgang wordt te zijner ere gehouden en heeft de betekenis van een hulde en een toewijding. De Amsterdamse stille omgang vervangt de plechtige processie van de maand maart, ontstaan naar aanleiding van een wonderbare gebeurtenis (het onge¬deerd blijven van een geconsacreerde hostie in de vlammen) uit het jaar 1345. Al in 1360 werd deze Amsterdamse processie gehouden. Ze werd in de andere Hollandse steden plechtig afgekondigd van het raadhuis. Toen het gebruik tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) werd nagelaten en bij de alteratie van het stadsbestuur in 1578 verdween, hechtten ouderwetse gelovigen eraan, de vroegere bedeweg af te leggen in stilte. Hieraan herinnert de stille omgang. (Cultuurge-schiedenis van het Christendom Deel 2 1957 Elsevier Amster¬dam/Brussel)
Het verlangen om processies te houden konden de staten na 1581 niet zo maar onderdrukken. Het is bekend hoe op verscheidene plaatsen de stille ommegang in de plaats trad voor de plechti¬ge processie, in Den Bosch, Amsterdam. Maar zelfs in Vragender werd in 1639 bij de kapel een aantal bedevaartgangers in het openbaar rozenkransbiddend aangetroffen. (Acta Classis Zutphen 1639)
De sacraments¬processie werd tot 1912 op enkele plaatsen gehou¬den op donder¬dag na het octaaf van Pinksteren, maar in het merendeel van de parochies op een van de zondagen kort daarna, door¬gaans binnen de kerkruim¬te, soms in besloten tuinen van pasto¬rie of ge¬sticht. Waar dit gebruik nog openbaar is, ver¬sieren de bewo¬ners van de straten, waarlangs de processie trekt, hun hui¬zen, vaak ook de processieweg zelf. In enkele dorpen worden hele manden met bloemen aangebracht langs deze weg; iedereen werkt hieraan mee.

Het ontstaan van de sacramentsprocessies.
In 814, aan het eind van Karel de Grote regime, was het mid¬del¬eeuwse Europa volkomen christelijk. In dit tijdperk zonder televisie, bioscoop, tijdschriften, video of computers zorgde de Kerk voor afleiding met een dagelijkse en jaarlijkse cy¬cles. Behalve de zondagse eucharistie zorgden feestdagen met hun devoties en processies voor een doorbreking van het vaak eentonige, alledaagse leven.
Voor dergelijke feestdagen sneed men standbeelden, die in kleurrijke processies werden meegevoerd.
Processies gaven ook gelegenheid tot verfraaiing, van rijk geborduurde gewaden tot uitvoerig bewerkte processiekruisen, kandelaren en wierookvaten. Dit alles diende de glorie van God en niets was daarvoor te veel moeite. God te dienen en eren, was namelijk het enige wat telde. (Collins, Michael,Het ver¬haal van het christendom, 1995 Uitg. Anthos, Amsterdam)
De feesten van het kerkelijk jaar in de 16e eeuw brachten heel wat variatie niet slechts door de streng liturgische oefenin¬gen, maar ook door processies en allerlei vertoningen, die de betekenis van het feest nader bekent maakten.
Feestelijke omgangen in de kerken en op straten waren in de Middeleeuwen een veel voorkomend verschijnsel. Men droeg steeds daarbij het kruis en relikwieën of heiligenbeelden mee.
De liturgie vorderde of veronderstelde ze behalve op Maria Licht¬mis: op de Kruisdagen, en in de Goede Week.
In Zutphen kwamen op Maria Lichtmis (2 februari) de magi¬straatspersonen persoonlijk de kaars in ontvangst nemen en namen aan de daarop vol¬gende processie deel. (Kerkelijke verhou¬dingen in Nederland vóór de Reformatie, Dr. R. R. Post, 1954 Uitg Het Spectrum Utrecht-Antwerpen).
Van veel latere oorsprong is de sacra¬mentsprocessie, waarin de H. Eucharistie wordt meegedragen en die kan gelden als een open¬bare hulde aan het H. Sacrament (theophorische processie einde 13e eeuw). Deze processies dienen zoveel mogelijk buiten het kerkgebouw plaats te vinden.
Paus Urbanus IV stelde in 1264 het feest van de Instelling van het H. Sacrament des Altaars verplicht vast op de tweede donder¬dag na Pinksteren.
Het feest dankt zijn grote popu¬lariteit aan de processie, waarbij de geconsacreerde hostie wordt meegevoerd, getoond en vereerd.
Deze processie, die oorspronkelijk zeker geen onderdeel van het feest uitmaakte, breidde zich in de loop van de van de veertiende eeuw snel uit, waarbij men aanknoopte bij oude processiegebruiken. De gewoonte om bepaalde heilige voorwerpen (relikwieën en andere) mee te voeren, was vooral bij Germaanse volken erg geliefd. Nieuw was dat de eucharistische gestalte van het brood voor dergelijke doeleinden werd gebruikt. In de Duitstalige gebieden werd de processie in de vijftiende eeuw gekoppeld aan de hier gebruikte veldprocessies voor de zegen over de vruchten der aarde af te smeken. Men liep rondom een be¬paald terrein, stopte op de vier hoeken en gaf de weerzegen, waarbij ter ondersteuning steeds het begin van de vier evange¬liën werd gelezen. In Wehl gaat de processie nog steeds het veld in naar het hagelkruis.
Uit de vermenging van beide processievormen ontstond de luisterrijke sacramentsprocessie waaraan vele geestelijken, zangers en andere groepen meewerkten en waarin vlaggen, beelden, relikwieën en 'levende beelden' (voorstellingen uit het leven van Jezus, en/of uit het Oude Testament) werden meegevoerd. (Het kerkelijk jaar, Karel-Heinrich Bieritz, 1995 Prometheus, Amsterdam).
Daarna gingen er enige eeuwen voorbij, voordat de sacraments¬processie in alle kerspelen een vaste plaats had gekregen. De reden, waarom deze processies zo laat op gang kwamen, had in hoofdzaak te maken met de financiële redenen en daarbij speel¬de gemakzucht ook nog een rol. Er moest ten eerste een kostba¬re monstrans aangeschaft worden. Bovendien had men extra kaarsen nodig en flambouwen en moesten de geestelij¬ken, orga¬nist, koster en zangers voor hun diensten worden betaald. (Die Entstehung der Sakramentsprozessionen, Bonner Zeitschrift für theologie und Seelsorge nr 8 (1931) 97-117).
In de katholieke diaspora hebben zich veel een¬voudiger vormen van de sacramentsprocessie ontwikkeld, dik¬wijls met slechts één rustplaats.
Gruwelijke volksvermaken heeft een protestantse het in een ge¬schiedenisboekje genoemd. Tegen het woord 'gruwelijk' zou ik bezwaar maken, maar hier speelt de geloofsopvatting een te grote rol om er over te kunnen disputeren. Volksvermaken waren deze processies in zekere zin wel, namelijk in zoverre, dat bij de processie allegorische voorstellingen mede rondtrokken en aan het slot van de stoet toneel werd gespeeld. Maar dit alles ontnam aan de processie niet haar religieus karakter. Zij bleven bedetochten waarbij geestelijkheid en schoolkinde¬ren in afwisselend koren sacramentshymnen en sacramentsliede¬ren zongen, en allerlei gebeden werden gebeden. In de zestien¬de eeuw trokken dergelijke processies (nog) door alle steden en dorpen van de Achterhoek en Liemers, zij worden o.a. vermeld in Zutphen en Groenlo. (Geschiedenis van het katholi¬cisme in Noord-Nederland in de 16e en de 17e eeuw, L.J. Rogier 1957, Urbi et Orbi Amsterdam)
In de steden namen aan de grote processies gewoonlijk de magistraatspersonen en de gilden deel. Voor deze laatste bestond daartoe zelfs een verplichting, die soms door het stedelijke bestuur met klem worden voorgehouden. In het alge¬meen was het houden van deze en andere processies meer een zaak van de stad dan van de kerk.
Zeker, De geestelijkheid had bij zang en gebed de leiding en een der voornamere droeg het H. Sacrament, maar het stadsbe¬stuur regelde de verplichting van de poorters om er aan deel te nemen. Het stadsbestuur van Zevenaar nam ook zijn verplichting waar en trakteerde de vier poortwachters, die in 1619 tijdens de grote processie de orde moesten handhaven, op 16 liter 'dick biers'. (Oud Archief Zevenaar, stadsrekeningen nr318 e.v.).
Eind 15e -, maar vooral begin 16e eeuw werd, behalve op H. Sacramentsdag, jaarlijks nog een sacramentsprocessie gehou¬den. Voorheen had men nog de vrome angst dat de H. Hostie niet openlijk uitge¬steld mocht worden. Eind 15e eeuw verdween deze opvatting en werd de schroom overwonnen.
Behalve deze algemene en door de liturgie aangegeven proces¬sies waren er in elke kerk andere: op de dag van de patroon¬heilige van de kerk, op de dag van de kerkwijding, die ge-woon¬lijk samen¬viel met de plaatselijke kermis, op de dag van een of andere heilige, die in een bepaalde kerk bijzonder werd vereerd of van wie de relieken werden bewaard. In Winterwijk werd in de 16e eeuw op 25 juli processie gehouden. Die dag is gewijd aan St Jacobus. Jacobus was de patroonheilige van Winterswijk. Zo was er in Steenderen 20 juni op kermisdag een processie met het beeld van O. L. Vrouw. Ook op andere plaat¬sen moet een Maria-omdracht geweest zijn. Ze wordt vermeld te Hoogkeppel. (Nederlands Archief voor kerkgeschiedenis 13 (1917) 204)
Tot 1888 was er processie in Duiven op de laatste zondag in september, voorafgaande aan het feest van de kerkpa¬troon Sint Remigius, op 1 oktober. Deze processie is een maand naar voren gezet vanwege het veel voorkomende ongure herfstweer. (Paro¬chie Ar¬chief Sint Remigius te Duiven).             
Processies en bedevaar¬ten zijn een verschillend begrip, omdat bij bedevaarten altijd het reizen naar een andere plaats verondersteld wordt, maar zij hangen in zoverre samen dat zij vaak door eenzelfde oor¬zaak in het leven werden geroepen: bijvoorbeeld een sacra¬mentswonder, het bestaan van een miracu¬leus beeldje, een verschijning. Vervolgens trokken processies en ommegangen dikwijls de bedevaartgangers aan en op de bede¬vaartsplaatsen werd de devotie gewoonlijk door het houden van grote processies opgewekt. Het verrichten van bedevaarten was in de zestiende en zeventiende eeuw nog steeds een erezaak en kwamen in 1645 ter sprake tijdens de Klassikale Vergadering te Zutphen. In haar acta staat: 'Handelende van die Paapsche Processien naar Scherpenheuvel wordt ter sprake gebracht, dat dergelijke bedevaarten geschieden naar Kevelaer bij Gelre met honderden ja duizenden uijt desen landen daer henen lopende ende veel gelds tot offer daarbrengen, strekkende tot uitput¬ting des lands. Insgelijks naar Vragender liggende tussen Grol en Bredevoort' (Acta Classis Zutphen)
In Vragender gold deze processie als een ommegang waarin niet het Allerheiligste werd meegedragen, maar wel omstreeks 7 augustus de beeltenis van de H. Donatus. Hij gold als patroon tegen onweer en beschermer van de oogst. Omstreeks 1580 begon de officiële onderdrukking van het katho¬licisme binnen het gebied van de Unie van Utrecht, naar het model van Holland en Zeeland. Dan opent zich een eindeloze reeks van plakkaten, uitzonderingswetten tegen het katholicis¬me. Feitelijk gold voortaan de calvinistische religie als godsdienst van de Unie. Het scheen met het katholicisme ge¬daan. En toch was in overgrote meerderheid de bevolking nog trouw aan de moederkerk gebleven. In 1580 was er van de middeleeuwse katholieke geloofsbetekenis weinig anders meer over dan een ruïne. Zo vond Sasbout Vosmeer de toestand, toen hij in 1583 tot vicaris-generaal van het aartsbisdom Utrecht werd aangesteld. In 1592 benoemde de H. Stoel hem tot aposto¬lisch vicaris over het door de Staten bezet gebied. Vosmeer kwam aan het hoofd te staan van de Hollandse missie.
In 1622 stichtte de paus de congregatio de propaganda fide, aan welk college het bestuur over de missielanden werd toever¬trouwd.
Apart in deze ontwikkeling staat een deel dat zal heten het aartspriesterschap Kleef en Berg, de oude proostdij Emmerik. Tot dit gebied behoren in de Liemers Zevenaar, Oud-Zevenaar, Wehl, Groessen, Duiven en Loo.
Het Kleefse deel (politiek een deel van het hertogdom Kleef, later van Brandenburg) maakte deel uit van het aartsbisdom Utrecht; het Bergse deel (politiek een deel van de Nederlan¬den) was bij het bisdom Deventer ondergebracht. In het Kleefse deel kon men ongehinderd de katholieke godsdienst blijven uitoefe¬nen. Van heinde en verre kwamen de mensen in de zomer van 1666 naar de Zevenaarse processie. De hoogeerwaarde apos¬tolisch vicaris van de Hollandse missie, Joannes Baptista van Neercas¬sel (1623-1686) bezocht tijdens zijn vorming- en visitatie¬reizen Zevenaar. Hij nam deel aan de jaarlijkse Sacramentspro¬cessie, hield een preek en droeg het Allerheilig¬ste door de met meien (berkentakken) versierde stad.
Van gereformeerde zijde werd enige jaren later geprotesteerd tegen de aanmatigende houding van de katholieken.
Op 5 juli 1688 klaagde de weduwe Böseke, dat Heemraad Becher haar zoon de vorige dag, toen hij bij het passeren van de processie de hoed niet had afgezet en ook op zijn verzoek dat weigerde, met geweld de hoed van het hoofd had getrokken en deze tussen de processiegangers wierp.
In 1723 werd een incident uitgelokt om aandacht voor een slepend vicariebezit te krijgen.
'Ist ein Bürger zu Sevenar Joseph Haverman weil er im vorbey¬gehen der Procession von seiner Hausfrau auf ein Bäncklein Weyrauch hat brennen lassen in 5 Goldgulden strafe condem¬nierd worden. (Archief Hervormde Gemeente Zevenaar)
Ten tijde van de Contrareformatie kreeg de processie het karakter van een strijdlustige demonstratie van katholieke vroomheid. Tijdens de barok bereikte ze haar meest overdadige vorm.
In de klassikale vergadering op 15 maart 1614 te Zutphen gehouden, brachten de dominees van Didam en Westervoort ter tafel dat de 'inwoonderen der steden Doesburg, Doetinchem,
's Heerenberg en die van het platteland  Paepse Godsdiensten bijwonen te Wehl, te Emmerich en te Anholt.  Johan van Neercassel geeft van het bisdom Deventer aan in 1662 in zijn overzicht dat de 'katholieken van Groenlo en omliggende dorpen plegen ter kerke te gaan bij de Franciscanen te Zwil¬brook over de grens in het bisdom Munster' (Geschiedenis van het Katholicisme in Noord-Nederland).
In Zwillbrock waren in 1660 tienduizend mensen uit de Neder¬landse grensstreek op grote feestdagen bijeengekomen om de H. Mis horen en deel te nemen aan de openbare processie.
De gelovigen uit de grensstreek nabij Rekken, Eiber¬gen, Neede en Haaksbergen kwamen voor hun kerk¬gang naar Olden¬kotte en namen vanaf 1657 deel aan de Sacra¬mentspro¬cessie. (LAND EN VOLK van de ACHTER¬HOEK, 1971 Hendrik Odink, uitg. W G Witkamp Enschede).
Elk jaar wordt op de eerste zondag na Sacramentsdag te Suder¬wick bij Dinxperlo een processie gehouden. Het bijzondere bij deze processie is, dat de route voor een deel over Nederlands gebied loopt, nl. over de Heelweg te Dinxperlo.
De St. Michael-parochie te Suderwick maakt daarbij gebruik van een oud recht en mocht ook in de dagen toen het processiever¬bod nog streng gehanteerd werd, over het Nederlandse deel van de Heelweg gaan.
Op de plaats waar nu de St. Michaelskerk staat, werd in 1676 een kapel gebouwd. Dit was een der vele kapellen welke de bisschop van Munster in het Munsters grensgebied liet bouwen ten behoeve van de Rooms Katholieken, welke op Gelders gebied woonden.
Vermoedelijk is kort na de stichting van de kapel de eerste processie gehouden.
Het is haast vanzelfsprekend dat die processie ergernis opwek¬te bij de predikanten van Dinxperlo uit die tijd. In de notulen van 16 april 1698 staat het volgende: 'Vorders heeft den Pastor gevraeght of den Heelwech eygentlyck geheel onder Gelderland behoorde of half?
De E. Kerckelijke Vergaaderinghe hebben geantwoort, dat den¬selven geheel onder Gelderland behoorde, maar dat die van Munsterland vijf voed gravens daer aen recht hadden, soo dat het mede moeste geweert worden die van het Pausdom niet door den Heelwech, maer over haer eygen land met haer Processien moeten gaan' Een jaar later klaagde de predikant dat er op het Gereformeerde kerk¬hof in Dinxperlo wordt gebeden voor de afgestorvenen en 'dat sij haeren broodgod in Processien over den Gelderschen bodem komen te dragen. (Archief 1974).
De rooms-katholieken hadden verwacht, dat zij de vrijheid zouden behouden die zij in de jaren 1672/1674 onder de Franse bezetting hadden verkregen. Voor de roomsgezinden hadden die jaren toch vrijheid van godsdienst gebracht. Zij hadden de terugkeer van de oude glorie van hun Kerk beleefd, de triomf van de Kerk van hun dromen.
Schuyring Hessen werd pastoor in Gendringen. Uit deze tijd is een preek bewaard gebleven, die pastoor Pinckers van Anholt afstak bij gelegenheid van de grote Sacramentsprocessie in Gendringen van 1673. Dat was een gebeurtenis! Alle huizen in de straten, waar de processie langs trok, waren met 'meien' versierd, ook die van de gereformeerden. Maar - zo lezen wij in een rapport van gereformeerde zijde - zij waren daartoe verplicht: als zij niet meededen, zouden represailles genomen worden. (AHB inv nr 51)
Er is maar eenmaal een dergelijk groot feest geweest. Toen het volgend jaar weer Sacramentsdag werd gevierd, hadden de Fransen het bezette gebied al weer ontruimd en gingen de kerkgebouwen en pastorieën weer over naar de gereformeerden. Evenals in tal van andere plaatsen, werd ook in Didam de dorpskerk in 1672, nadat ze op bevel van gravin Magdalena van den Bergh gesloten was in afwachting van de Franse bezetting te nemen maatregelen, wederom voor de katholieke eredienst be¬stemd.
De kerk werd in opdracht van kardinaal de Bouillon opnieuw gewijd en wel door pastoor Paulus Nelissen uit Wehl, op zondag na Sint Victor, 28 juli 1672. Ze werd toegewijd aan de aposte¬len Petrus en Paulus.
Katholiek Didam kon weer ongehinderd 'mishoren' in de oude dorpskerk, en op Sacramentsdag en Kerkwijdingzondag trok de processie door het dorp.
De gereformeerden zaten niet alleen zonder kerk, ze konden ook niet langer aanspraak maken op de inkomsten uit de kerkengoederen. Dat had ingrijpende gevolgen voor het salaris van de predikant, en wellicht van de schoolmeester.
Dat een en ander wel eens leidde tot enig leedvermaak bij het katholieke deel van de bevolking is te verklaren. In de acta van de Zutphense classis van 21 en 22 augustus 1672 wordt melding gemaakt van een potje terugpesten in Groenlo: 'Grava¬men (bezwaar) van de kercken van Groenlo ende Bredevoort. Terwijl bij de omdrachten (processies) de leden van de Gere¬formeerde Gemeijnte in de voorseijde plaetsen bij poene (op straffe van boete) belast worden hare huijsen met palmen te besteecken ende straten met groen te bestroijen, soo wort gevraeght hoe sich hierin te gedragen.' 
De Didamse katholieken hebben slechts een tweetal jaren de beschikking gehad over de dorpskerk. De Franse troepen zagen zich in 1674 genoodzaakt om het grondgebied van de republiek te ontruimen. 'Wij sijn hijr Godt Loff van de fransche inquar¬tiringe verlost', schreef Ambtman van Herten op 6 april 1674 aan gravin Magdalena van den Bergh. Didam stond van toen af weer onder Nederlands gezag, en het was weer uit met de heer¬schappij der 'Roomsgezinden' 
De gravin van den Bergh heeft blijkbaar niet zodadelijk in toegestemd, de kerk opnieuw aan de gereformeerden ter beschik¬king te stellen, in de hoop dat de rooms-katholieke godsdienst-vrijheid in het Bergse gebied gehandhaafd zou kunnen blijven.
En zo kon pater Matthaei met zijn parochianen nog enige tijd gebruik blijven maken van de kerk. Weliswaar werd hem meerma¬len opgedragen om het gebouw te ontruimen maar hij gaf daar geen gevolg aan.
Op een zondag in juli 1674 hebben soldaten van het in Zutphen gelegerde garnizoen een inval gedaan tijdens de eucharistie¬viering. Maar toen de verzamelde gelovigen een dreigende houding aannamen hebben de soldaten zich teruggetrokken in de pastorie. Vanuit ramen en deuren beschoten zij de kerkgangers, van wie sommigen gewond raakten. De pater ging na het inci¬dent, toen de rust was teruggekeerd, door met de hoogmis en na afloop trok de processie om de kerk, want het was Kerkwijdingzondag.
Toch is uiteindelijk na de aftocht der Fransen overal de situatie van vóór de oorlog hersteld. De aan katholieken toegewezen kerkgebouwen moesten ontruimd en opnieuw aan de gereformeerden afgestaan worden. Dat geschiedde uiteindelijk ook in Didam (Kerkenboek Didam) en te Netterden, waar de sacramentsprocessie wederom uittrok in 1673.
Bij de Classicale Vergadering te Zutphen kwam een ernstige klacht ter tafel 'Dat op de dag van Portiuncula geweest den 2 augustus 1707 aan het Hanevelt, boerschap Berchem onder het Schol¬tisampt Lochem onder een groote bijeenkomst van Roomsgezinde vier papen sig hebben laten vinden om de Biecht te hooren, namelijk die van Zutphen, Baak, Middeler en nog een vierde, die ook bijna op de wijse van een processie en opentlijk singende de wegen langs gegaan hebben'.
Omtrent 1710 werd vlak over de grens bij Aalten de Kreuzkapel¬le verbouwd. De Kreuzkapelle was oorspronkelijk gesticht 'tot troost en ten behoeve van de verlaten schapen' uit de naburige Oostgelderse plaatsen. Maar niet alleen de inwoners van Aal¬ten, Bredevoort en Lichtenvoorde maakten gebruik van de kapel, ook de omwonende Hemdenaren gingen er ter kerke, hoewel ze eigenlijk tot de grote kerk van Bocholt behoorden. Tot het jaar 1766 verliep het samengaan probleemloos, althans voor zover ons bekend is.
In 1766 ontstonden er wel problemen tussen de Hemdenaren en de kerkgangers van over de grens. De oorzaak lag bij een proces¬sie. Tot dan toe werd door de kerkgangers van de Kreuzkapelle gezamenlijk tweemaal per jaar een processie met het Allerhei¬ligste gehouden en wel op de tweede zondag na Pinksteren en op de zondag die direct volgde op het feest van de kruisverhef¬fing. (14 september). Deze processies trokken ook veel mensen uit de omliggende buurtschappen aan, niet in de laatste plaats omdat tijdens de processie aflaten konden worden verdiend.
Bij de eerste processie droegen de jongelui uit Hemden gewoon¬lijk de zogenoemde hemel (een baldakijn) boven het Allerhei¬ligste en het beeld van de maagd Maria. De andere processie moest het zonder stellen.
Tijdens de verbouwing van de kapel hadden de jongeren van Hemden geld geschonken voor een hemel voor de processie op Sacramentsdag. Omdat het bedrag niet toereikend was, besteedde de pastoor het geld aan de kerkebouw. In 1714 schonken twee Gelderse jongeren ook een bedrag voor een hemel. Ditmaal werd het ontbrekende deel uit de kerkekas betaald. Om te voorkomen dat er onenigheid zou ontstaan over de vraag wie de hemel mocht dragen, kwam pastoor Winckes tot een soort van Salomons¬oordeel: zolang er geen alternatief was, zouden twee jongelin¬gen uit de parochie en twee jongelingen uit Hemden gezamenlijk de hemel dragen.
Gezien het bovenstaande was de situatie in de loop van de tijd veranderd en hadden de Hemdenaren zich het alleenrecht van het dragen toegeëigend. Nu wilden echter ook de Gelderse katholie¬ken - de eigenlijke parochianen dus- bij de processie een hemel.
Toen de Gelderse katholieken op de dag van de processie met hun nieuwe hemel en hun nieuwe vaandels bij de Kreuzkapelle verschenen, werden zij opgewacht door een grote groep Hemde¬naren. Deze toegestroomde groep was niet alleen uitgerust met geleende vaandels en een hemel, maar ook voorzien van geweren. Ze hadden postgevat voor de deur van de pastorie. Ondanks kalmerende woorden en zelfs geuite dreigementen weerhielden ze de Gelderse katholieken ervan hun functies in de processie uit te voeren. Verward en verbolgen over een zo onkatholieke daad, staakten dezen de processie en brachten het Allerheiligste terug in het tabernakel. Daarna trokken ze zich terug in een tegenover de kerk liggend huis, vanwege het grote aantal toegestroomde en uit angst voor ongelukken. Daarmee keerde de rust echter niet terug. Het opgewonden volk eiste dat de teruggetrokken katholieken uit het huis kwamen. Toen die zich, om verdere problemen te voorkomen, stilhielden, vuurde een van de opstandingen een schot op het huis. De kogel raakte daarbij de rok van een van de Gelderse kinderen.
Na afloop bezon de Bocholtse kerkenraad zich op het gebeurde. De talloze vijandelijkheden, onlusten en schandalen die nog diezelfde dag hadden plaatsgehad, deden het ergste vrezen voor de komende processie in september. Daarom namen de Bocholtse kerkelijke beambten de kwestie hoog op en speelden de zaak door naar de aartsbisschop.
Een beschikking van de aartsbisschop, die tevens bisschop van Münster was, bepaalde vervolgens dat het schandaal zo snel mogelijk en op passende wijze uit de wereld geholpen moest worden. Een plaatselijke rechter diende terstond allen die de Geldersen hadden verhinderd de hemel en het beeld van de moeder Gods te dragen voor drie dagen op te sluiten. De schut¬ter moest zelfs veertien dagen lang op water en brood worden vastgezet. Tot slot bepaalde men dat er bij voorkomende geval¬len met vier jaar tuchthuis moest worden gestraft. Deze be¬schikking moest zowel in de kerk van Bocholt als in de Kreuzk¬apelle worden opgehangen. Daarmee keerde de rust terug in de Kreuzkapelle. (St-Helena's Ommegang, De geschiedenis van de Aaltense Katholieken door Hans de Beukelaer)
Het achttiende-eeuwse katholicisme der schuil- en schuurkerken was voor de bezoekers uit het buitenland op het eerste gezicht niet te onderscheiden; zo versluierd was zijn stil bestaan. Vonden zij door achterommen en stegen de weg naar de schuil¬kerken der steden, dan ontroerde hen dikwijls de intimiteit van het vrome samenzijn, de ingetogenheid van het Mishoren en de liefdevolle zorg voor het interieur van de bekrompen loka¬litei¬ten. Toch miste dit geloofsleven bij nader kennismaking in hun oog allerlei onontbeerlijks, o.a. bisschoppen en kloos¬ters, en verder veel van de uiterlijkheden, die zij gewoon waren tot het wezen van de godsdienst te rekenen zoals plech¬tig klokgelui, begrafenisstoeten met het kruis voorop, Sacra-mentsprocessies over straat. 
Nadat de R.K. gemeente te Lobith in 1771 de koninklijke toe¬stemming had gekregen tot de openlijke uitoefening van hun godsdienst te Lobith, zijn ze ook met de processie begonnen en werden ook de begrafenissen vanaf het kerkhuis naar het kerk¬hof met openlijk kerkelijk vertoon gehouden. Deze gebeurtenis¬sen werden door de protestantse dorpsbewoners nu niet bepaald met instemming begroet en onder de rooms-katholieke inwoners zullen er ook wel enkelen zijn geweest, die zich provocerend hebben gedragen omdat zij zich niet meer achtergesteld voel¬den.
Maar onder de gereformeerde christenen waren er ook die deze paapse afgoderij maar verwerpelijk vonden en zij bezwaarden zich bij de protestantse Pruisische regering. Zo ontwikkelde zich een jarenlange briefwisseling. In de jaren 1775-1777 kwamen er besluiten van de koning waarin werd gesteld dat de processies alleen op het kerkhof of in de kerk gehouden moch¬ten worden. De rooms-katholieken maakten echter tegen deze enge uitleg bezwaar omdat zij het recht hadden gekregen van het 'exercitium publicum', d.w.z. van de openlijke en openbare uitoefening van de godsdienst en daaronder vielen ook de proces¬sies. In ieder geval bleven de processies op de oude voet doorgaan, tenminste uit niets blijkt dat het anders was.
Toen Lobith in 1817 definitief bij het Koninkrijk der Neder¬landen werd gevoegd, ging het over met behoud van al haar rechten en vrijheden en dus ook de vrijheid tot het houden van processies in het openbaar.
Elk jaar op de zondag na Hemelvaart vindt in Lobith een plech¬tige processie plaats, die voorafgaat aan het driedaagse schuttersfeest van het Lobithse schuttersgilde 'Eendracht Maakt Macht' en de daarmee gepaard gaande kermisfestiviteiten.
(Neerlands volksleven, Achterhoek en Liemers, Jrg 30-1980- nr 3/4 G.B. Janssen De kermispro¬cessie te Lobith)
De kern van de sacramentsprocessie is nog is het meedragen van het Allerheiligste. De priester of hedentendage een andere kerkelijke bedienaar draagt de monstrans, waarin de geconsa-creerde hostie in een speciale houder is opgeborgen. Hij of zij (op 10 juni 2001, Drievuldigheidszondag, droeg een vrouwe¬lijke pastor te Groessen de monstrans) loopt onder een balda¬kijn, dat door dragers wordt vastgehouden. Misdienaars, acolieten en andere hoogwaardigheidsbekleders lopen er voor en er achter. In de Liemers zijn het meestal de vendeliers van de schutterij, die het baldakijn escorteren.

Processieverbod in Nederland
Op 5 augustus 1796 decreteerde de Nationale Vergadering dat predikanten of priesters buiten het kerkgebouw geen ambtskle¬ding mochten dragen. Verder moesten godsdienstige plechtighe¬den binnen de kerkgebouwen blijven en mochten deze niet meer met klokgelui worden aangekondigd. Twee jaar later werd in de Staatsregeling van 1798, in artikel 22, geformuleerd: 'De gemeenschappelijke Godsdienstoefening wordt verrigt binne de daartoe bestemde Gebouwen en wel met ontsloten deuren.' In 1822 komt er een Decreet van Koning Willem 1 waarin het houden van openbare processies zal worden toegelaten in die gemeenten in de noordelijke provincies waar dit altijd zonder onderbre¬king heeft plaatsgevonden, maar dat ze geweerd moeten worden daar waar ze gedurende enige tijd zijn geweerd of opgeschort. Bij het houden van de processie mochten geen predicaties op straat worden gehouden en de politie moest toezicht houden dat alles ordelijk verliep en de openbare orde niet in het geding kwam.
Omstreeks 1816 voelden de bewoners van de buurschap Azewijn sterk het gemis van een eigen kerkgebouw. Hun woonbuurt, zo zeiden zij in een adres aan de koning, lag een uur gaans en voor sommigen nog verder van de parochiekerk van Zeddam en dat nog wel over een kleiweg, die 's-winters en vaak ook in andere seizoenen onbegaanbaar was. De buurtgemeenschap Groot Azewijn telde toen 342 zielen, die allen de Rooms Katholieke gods-dienst waren toegedaan.
De koning schonk de benodigde grond en op 21 september 1819, feestdag van St. Mattheus, werd de kerk ingewijd. De Azewijners waren uit hun nood verlost. De nabijheid van een eigen gods¬huis en de processies, die ook in hun buurtschap tweemaal per jaar rond hun kerkje werden gehouden, waren als de manifesta¬ties van hun vreugde over het na vele moeiten verworven bezit.
Op Sacramentsdag en bij gelegenheid van de kermis in sep¬tem¬ber, trok sinds 1820 de processie door het dorp.
Deze processies hadden sinds die tijd jaarlijks, zonder de minste tegenspraak van de kant van de rijksoverheid plaats gehad. Toen in 1833 echter de najaarsprocessie op het punt stond te vertrekken, kwam een veldwachter met een bericht van de waarnemende burgemeester van Bergh, J.F. van Coeverden, waarbij het houden van de processie verboden werd verklaard.
Later had hij de processie weer toegestaan, na daarover aan de Regering te hebben geschreven en als antwoord bekwam, dat hij de processie kon toelaten zolang daardoor geen verstoringen werden veroorzaakt.
In 1841 kwam de kwestie weer aan de orde. De Aartspriester en tevens pastoor van Zeddam, Matthias Terwindt, schreef aan de Koning, 'dat de hier bedoelde godsdienstoefening, de openbare orde of veiligheid nimmer verstoord had en volgens het begin¬sel bij artikel 45 der wet van den 18en Germinal X jaar aange¬nomen, niet ongeoorloofd kon worden beschouwd, vermits er geene andere gezindheid dan de Roomsch Katholijke in het dorp Azewijn gevonden wordt; terwijl ook bij het koninklijke be¬sluit van den 23en April 1822 litt. W4 ten regel in deze was aangenomen, om de openbare processies in die gemeenten der toenmalige Noordelijke provinciën van het Koninkrijk, waar dezelve eenmaal waren toegelaten, voor het vervolg te veroor¬loven. 'Aan de Koning werd geadviseerd, deze zaak in status quo te laten, zonder op dat gebied enige beschikking uit te vaardi¬gen'. De Koning wilde deze zienswijze wel delen en kon zich met het advies verenigen.
Ook de assessor/waarnemend burgemeester Westenberg had zich ten gunste van de processies adviezen uitgebracht.
De hinder, welke 'andersdenkenden', die gebruik maakten van de voetpaden te Azewijn, doordat zij tweemaal per jaar de kans liepen op een 'roomse' processie te stuiten en zich dan ge¬dwongen zagen hun hoed af te nemen, niet als een geheel nieuw element in de beschouwing van deze zaak moest worden overwo¬gen, waren nergens in de stukken vermeld.
Voor zover nadien gebleken is, werden de Azewijners echter in betrekking tot hun processies van regeringswege geen bezwaar meer in de weg gelegd. (A.A.U 58ste deel 1934, Carel Bloemen, De processie te Azewijn).
In de Grondwet van 1848 bleef het processieverbod gehandhaafd. Openbare godsdienstoefeningen buiten de gebouwen en besloten plaatsen waren wel geoorloofd in de gemeenten waar zij in 1848 op grond van de toen bestaande wetten en reglementen waren toegestaan. Deze situatie gold ook voor de Liemers (gemeenten Zevenaar, Duiven, Wehl en het dorp Lobith.)             
Volgens artikel 177 van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn openbare godsdienstoefeningen binnen gebouwen en besloten plaatsen toegelaten, behoudens de nodige maatrege¬len ter verzekering van de openbare orde en rust.
Artikel 171 van de Grondwet wordt in het Nederlands Bestuurs¬recht, uitgave 1934, als volgt omschreven: 'Openbaar' beduidt hier niet noodzakelijk 'voor iedereen toegankelijk', maar, wordt gebezigd in tegenstelling tot 'huiselijk'   
Het eerste lid verbiedt elke verhindering van openbare gods¬dienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen, behoudens de nodige maatregelen ter verzekering van openbare orde en rust. Men zal dit artikel zo moeten opvatten, dat wetgever en administratie elke openbare godsdienstoefening, die geschiedt ter plaatse, waar zij als gevolg van de geldende burgerijrechterlijke en publiekrechtelijke verkondigingen mag plaats vinden, ongemoeid hebben te laten. Niet ligt in het artikel een vrij¬brief om ongestoord voort te gaan, wanneer men zich B.V. wederrechtelijk de toegang verschaft heeft tot een huis of schoolgebouw of afgesloten weiland, waarover een ander zeggen¬schap heeft. Over de vraag, wat men onder besloten plaatsen moet verstaan H.R. arresten 25 april 1856 en 3 april 1857 naar aanleiding van godsdienstoefeningen op kerkhoven; het hoge college besliste toen, dat bedoeld worden  'open en niet overdekte plaatsen, door muren, heiningen of heggen omgeven en daardoor van de openbare weg en van openbare plaatsen afge¬scheiden'. (Nederlands Bestuursrecht Tweede uitgave 1934 Mrs C W van der Pot e.a. W Samson NV Alphen aan den Rijn)
Pastoor J. N. Wagenberg voerde in 1875 de jaarlijkse sacra¬mentsprocessie op Sacramentsdag te Pannerden in. Na een plech¬tige heilige Mis in de kerk trok dan in dat jaar voor het eerst sinds de Hervorming de processie weer uit met vaandels en bruidjes en biddende parochianen. Er was die eerste keer maar één rustaltaar opgesteld op het kerkhof. Men bleef
sch¬uch¬ter op eigen terrein en om dit duidelijk te markeren, had men de hekken van het kerkhof gesloten en voor de toegang tot de kerk waar geen hek was, een touw gespannen.
De grondwettelijk vastgelegde godsdienstvrijheid leidde in de negentiende eeuw onbedoeld tot groeiende religieuze onver¬draagzaamheid en tot ingrijpen van de overheid, stelt cultuur-historicus Peter Jan Margry vast in zijn proefschrift Teedere quaesties.
De processiekwestie zou Nederland anderhalve eeuw bezig hou¬den.
Over de processievrijheid bleven de politieke meningen ver¬deeld. Vanaf 1870 was het een vast discussiepunt bij de begro¬ting van Justitie. In tegenstelling tot een aantal die weinig verschil zagen tussen een 'openbare godsdienstoefe¬ning buiten de gebouwen' en een demonstratieve optocht, bleven bepaalde protestantse leden elke verruiming afwijzen. Daardoor kon de vereiste meerderheid van tweederde voor een wijzigings¬voorstel niet worden gehaald.
Margry zette een groot aantal conflicten over processies en andere openbare rituelen in de negentiende eeuw -en ook een aantal uit de twintigste eeuw- op een rij. Vaak was het pola-risatie troef. De processiedeelnemers waren eigengereid in de invulling van de geloofspraktijk en namen soms ook afstand van het eigen kerkgezag. Daarmee lokten zij luidruchtig antipapisme uit dat van oudsher smeulde in het rechtzinnig-protes¬tantisme. De 'teedere quaesties' over katholieke rituelen beheersten een aanzienlijk deel van het politieke en maat-schappelijke leven in de negentiende eeuw, en hadden een fnuikende invloed op de onderlinge verhoudingen tussen katho¬lieken en protestanten, concludeerde Margry. Actie en reactie leverden een stevige bijdrage aan het verzuilingsproces in Nederland aan het einde van de negentiende eeuw. (De Gelder¬lander 14 april 2000. In optocht naar de verzuiling)
In 1931 werden er moeilijkheden gemaakt over de gewoonte van de pastoor van 's-Heerenberg om zich bij een begrafenis met zijn misdienaars in vol liturgisch ornaat achter de lijkstoet door de Molenstraat van de kerk naar de begraafplaats te gaan. Strikt genomen was dit wettelijk verboden en het gebeurde dan ook nergens op een zodanig opvallende wijze. Er werd proces-verbaal opgemaakt, maar de rechter verleende geen rechtsingang. Toen wendde men zich tot het ministerie van justitie, dat de pastoor langs indirecte weg de raad gaf op die wijze toch maar niet voort te gaan. De zaak zou wel eens in de Tweede Kamer terecht kunnen komen, wat voor een goede verstandhouding tussen de regeringspartners- de R.K. Staatspartij en de beide protestants-christelijke partijen- niet bevorderlijk zou zijn. De pastoor deed voortaan een wijde kapmantel over zijn liturgisch gewaad zolang hij zich op de openbare weg bevond. 'Protestants Nederland was weer gered in het bijna uitsluitend katholiek 's-Heerenberg' Tekende pastoor Rademaker aan het slot van zijn relaas ietwat sarcastisch-spottende aan. (Bergh, Heren, Land en Volk, door A.G. van Dalen, 1979 Thoben Offset Nijmegen). 
Ieder jaar trok omtrent 1920 de processie door het dorp Beek over de St Jansgildestraat naar de school, waar een rustaltaar stond opgesteld, met bruidjes, rozen¬kransbidders en gedragen muziek van de harmonie. Nadat van overheidswege bezwaar was gemaakt over het gebruik van de openbare weg, werd er nadien alleen rond de kerk en over het kerkhof processie gehouden.
In de herziene Grondwet van 1983 stelt artikel 6, lid 2 onder andere: 'De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter be-scherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.' In 1988 zou de Wet Openbare Manifestaties (20 april 1988) de beslis-sing hierover voortaan bij het plaatselijk gezag leggen.

De twintigste eeuw is, wat haar eerste zestig jaren aangaat, voor katholiek Nederland een tijd van bewuste herleving ge¬weest. De huiskleur trok weg van zijn stemmig gezicht. We moeten vaststellen, dat er hier en daar wel iets veranderd is. Het scheen een permanent feest in Nederland katholiek te zijn. Aan dit geluksgevoel ontbloeide de hymne 'Roomsen, dat zijn wij.'
Hartje zomer trok de jaarlijkse sacramentsprocessie uit, met misdienaars en bruidjes en met alle verenigingen en broeder¬schappen voor alle leeftijden die een dergelijk parochie rijk was. Dat gebeurde Bijna altijd in een meer besloten omgeving, in de pastorie¬tuin, op het kerkhof of een kloostertuin.
Rond 1960 staat de katholieke gemeenschap op de tocht. De zuil begon af te brokkelen en te wankelen. Na het midden van de 20ste eeuw begonnen de devoties terug te lopen. Tot 1965 behoorde het lof tot een vast onderdeel van het geregelde parochieleven. De monstrans staat daarna in de kluis.
De nieuwe tijd heeft niet stilgehouden voor bijvoorbeeld de grenzen van de Groenlose enclave. De sacramentsprocessie, die volgens Vemer (1966) 'in grote luister' al 700 jaar is ge-vierd, wordt nog geen tien jaar later niet meer gehouden.
(W. P. Vemer, Kroniek van Groenlo).
In Kilder trok de sacramentsprocessie omtrent 1920 door de pastorietuin. Kilder had het recht om door de velden te trek¬ken nooit gehad. Pastoor van Weerdenburg (1938-1952) begon met de veldprocessie zonder toestemming te vragen. Onder zijn opvolger pastoor Korrel (1952-1969) is de processie om vage redenen afgeschaft.
In het dorp Etten was er tot ongeveer 1940 op de zondag na Sacramentsdag een processie, die door de Strik en de wei van Helmes trok.
De Tweede Wereldoorlog deed een toleranter klimaat binnen de kerkgenootschappen ontstaan. In overwegend katholieke dorpen trokken dan ook ná 1945 de Sacramentsprocessies met veel luister en vertoon over de open¬bare wegen. 
Netterden en Vas¬sel¬der-Veldhunten hielden processie over de openbare weg en op het terrein van de kerk.
In 1955 kon in Megchelen weer onder grote belangstelling voor het eerst sinds de oorlog de Sacramentsprocessie door de nieuwe straten en langs de nieuwe huizen door dit plaatsje trekken. Bij de bevrijding werd Megchelen zo verwoest, dat van een derge¬lijke plechtigheid tien jaar moest worden afgezien.
Ulft/Oer hield haar jaarlijkse processie in de pastorietuin en dit geschiedde evenzo te Gendringen, die in 1787 een monstrans had aangeschaft.
Lichtenvoorde, Zieuwent en Harreveld hielden de eerstkomende¬ zondagen na Pinksteren processie in het dorp.
Omtrent 1955 was er te Gaanderen, aansluitend aan het Veertig¬urengebed een processie. Deze trok vanuit de kerk over de openbare weg naar een rustaltaar, opgesteld achter de school. Daar werd gepreekt en de zegen gegeven.
Omtrent het feest van het H. Hart van Jezus, (vrijdag na de 2de zondag na Pinksteren) was er te Doetinchem een Sacraments¬processie, die over het kerkpad ging en op 15 augustus was er weer een processie waarin het Mariabeeld werd meegedragen.
Op zondag na Sacramentsdag was er te Ruurlo een processie, die haar weg over het kerkhof had.
Op de openbare weg en om de kerk in het processiepark trok in Meddo de jaarlijkse processie. Ook Winterwijk had een proces¬sie.
Aalten hield een processie in de tuin van de pastorie.
Zutphen hield met het H. Sacrament een omgang om de St Jans¬-
kerk. Groenlo, Lochem en Borculo bleven op eigen terrein met een processie en evenzo gebeurde dat bij het Franciscanenklooster te Kranenburg bij Vorden.
Vanuit de kerk trok de processie in Baak naar het kasteel.
Neede had een Sacramentsprocessie en ook Rietmolen, waar men processie hield door de pastorietuin en kerkhof. Er werd gepreekt onder de grote boom nabij de Lourdesgrot.
In de omgeving van de kerken van Drempt, Olburgen, Steenderen, Wichmond, Keijenborg en Hengelo waren in de eerste helft van de 20ste eeuw overal Sacramentsprocessies te zien.
Hoewel de wet het verbood, was er door de tweede wereldoorlog toch een klimaat ontstaan, waardoor in overwegend katholieke plaatsen niet meer zo strikt werd opgetreden tegen het houden van processies op de openbare weg. Toch meende in 1947 de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk bij de minister van Justitie ernstige bezwaren te moeten opperen tegen het in strijd met de wet steeds veelvuldige houden van openbare processies door de Rooms Katholieke Kerk.
In Terborg trok omtrent 1955 de jaarlijkse sacramentsprocessie vanuit de kerk over de grote weg naar de tuin van het zieken¬huis. Vanuit reformatorische zijde werd toen nog geprotes-teerd tegen deze kruizenoptocht.
Pastoor Theodorus Holtman van de parochie Herwen en Aerdt (1930-1935) had daar de processie opgericht.
De Sacramentsprocessie te Pannerden in 1956 mocht weer een record aantal deelnemers tellen; er waren weinig kijkers. De vele versieringen, fraai en passend uitgevoerd en de nieuwe boog hadden het geheel feestelijk omlijst, terwijl de regeling door broedermeesters en zusters weer voortreffelijk was.
Westervoort hield omtrent 1960 een sacramentsprocessie rondom het kerkgebouw.
Vanaf 1948 hielden de parochies van Didam en Nieuw-Dijk jaar¬lijks een processie met het Heilig Sacrament over de openbare weg. In 1971 ging de jaarlijkse processie niet door in het dorp Didam en In Nieuw-Dijk was 1977 nog wel een openluchtmis, maar de processie bleef hierbij achterwege.
In Loil houdt de parochie al vanaf 1913 processie op de zondag na Sacramentsdag door de pastorietuin en over het kerkhof. Na
1957 werd deze processiedatum gecombineerd met het schutters¬feest en is deze traditie in de Loilse parochie in stand gebleven.
Aan het einde van de 20ste eeuw nam nog een groot deel van de parochianen van Azewijn in september deel aan de plechtige en indrukwekkende processie door de straten van het dorp.
Sinds honderden jaren is er in Wehl onafgebroken jaarlijks processie gehouden. Ups en downs hebben vaak het voortbestaan van deze omdracht in gevaar gebracht, maar in 1999 kon men desondanks schrijven 'de processie is in deze regio tot een bijzondere gebeurtenis uitgegroeid. Dat zie je ook aan de kerkgangers. Een aantal onbekende gezichten, die de bijzondere gebeurtenis willen meemaken. De Wehlse processie heeft een regionaal karakter gekregen' aldus het parochieblad de Echo.
In plaats van vroeger een voor- en najaarsprocessie, houdt men thans eenmaal in september wel de Wehlse Umdracht. Het ene jaar naar het Hagelkruis en het andere jaar naar de voormalige boerderij 'Diepenbroek'.
Half juli is er in Nieuw Wehl processie als deel van het parochiefeest en de kermis. In Wehl is het wel iets groter van opzet, maar de parochianen in Nieuw Wehl zijn trots op hun processie.
Op 15 augustus 1956 trok in Duiven voor de hoogmis nog een kleine processie met het Allerheiligste rondom de kerk en over de straat. (Liemerse Lantaern Jrg 1959). De processie die elk jaar op de laat¬ste zondag van augustus door een deel van Duiven trekt, is niet alleen een aardig stukje folklore. Nog speelt zij een wezenlijke rol in het leven van menig Duivenaar. De processie is er sinds men¬senheugenis.
Een oud-inwoner van Duiven vertelde in 1952 hoe hij omtrent
1900 de processsie-+ te Duiven had meegemaakt. Hij vertelde:
'Geboortig uit Duiven, een der weinige uitverkoren en bevoor¬rechte plaatsen in ons lieve vaderland, waar een openbare Sacramentsprocessie mag gehouden worden, moet ik elk jaar met genoegen en stichting terugdenken aan die zo met het dorp en mijn jeugd onverbrekelijk verbonden plechtigheid: het feeste¬lijk 'gruungemaakte' en bevlagde dorp, de processieweg om de havezathe de Ploen en de Woerd met 'meien' afgezet, de rustal¬taren, de geur van bloemen en wierook, die ik als misdienaar uit de eerste hand had, de vele priesters in het wit en para-menten, de oude 'vaandels', de fanfare, de terugkeer op de rijksstraatweg in de kom van het dorp bij het toenmalige Instituut Geubbels, de dichte kramen en kermisspullen en het laatste rustaltaar in de vestibule van het huis van 'Otten de
brouwer', waar Pastoor Rutjes uit Angeren het Liber Generatio¬nis Jesu Christi, filii David, filii Abraham met sonore stem indrukwekkend ten gehore gaf.
Er is sinds de tijd, waarin ik achtmaal als misdienaar de processie meemaakte wel een en ander aan de processieplechtig¬heid veranderd en verbeterd zijn, maar het zal wel een hoogte-punt gebleven zijn van het kerkelijk leven der parochie.
Langs de malse weilanden van het Broek drongen door de fanfa¬re, de gezongen liederen, het rozenkransgebed en het ruisen der peppels de klanken van de 'beierende' kerkklokken. Dat
'beieren' was onze carillonbespeling en de beiaardier was dat niet Gradus van Huet? Aan 'beieren' heb ik mij nooit gewaagd; ik kon wel 'kleppen' en luiden en deed dat herhaalde¬lijk, aan het ene, dikke touw van de meesgebruikte klok en soms aan de twee dunnere van de andere.
Het moet omstreeks de dood van Deken Westerman of althans omstreeks 1900 geweest zijn, dat ik mijn nieuwsgierigheid niet kon bedwingen om eens te zien, hoe dat 'beieren' in zijn werk ging. Veel indruk maakte het blijkbaar niet, al blijft mij een vage voorstelling bij van aan elkaar verbonden klepels.' (Liemers Lantaern 20 sept 1952).
Drie generaties waren de Starings broedermeester. Met sjerp en staf waren zij in de stoet een markante verschijning. Als broedermeesters waren zij mede verantwoordelijk voor het ordelijk verloop van de processie.
De belangstelling voor dit eeuwenoude kerkelijk feest is steeds groot. Ook vele niet-kerkelijke komen kijken.
Al omtrent het midden van de 16e eeuw wordt het houden van processies in Groessen vermeld. De Grote Omdracht in Groessen vindt jaarlijks op Drievuldigheidszondag, de zondag na Pink¬steren. Deze processie trekt in ongeveer een uur vanuit de kerk volgens een traditionele route door het dorp weer terug naar de kerk, waarbij het Allerheiligste wordt rondgedragen (omdragen-omdracht) langs de huizen en de velden. De belang¬stelling voor de processie in Groessen is de laatste jaren zeker niet minder geworden. In 1989 waren er ruim 455 perso¬nen, die er aan deelnamen.
Op de zondag na de 15 augustus (Maria Hemelvaart) komen de inwoners van Loo en de van geboorte Loose deelnemen aan de jaarlijk¬se processie en kermis. Deze processie is al eeuwen oud en stamt nog uit de Pruisische tijd.
Op zondag 31 juli 1949 werd er in Loo een kleine Sacramentsprocessie gehouden in het bosje met predicatie door een Pater Kapucijner. Deze processie werd telkenjare gehouden ter ere van O.L.Vrouwe van het H. Hart. Er vonden toen ook bedevaarten naar Loo plaats vanuit de omringende parochies (Lie¬mer¬se Lantaern 23 juli 1949).
Tot 1966 kende men in Zeve¬naar twee processies, en wel op de zondag na Sacramentsdag en met de kermis. Vanaf 1961 tot 1966 hielden de parochies van St Andreas en Maria Koningin nog gezamenlijk de processie op de zondag na Sacramentsdag. Tot die tijd was de jaarlijkse omdracht op de zondag na Petrus en Paulus nog onveranderlijk traditioneel van uit de St Andreas¬kerk gehandhaafd gebleven. Het pastorale concilie bracht nieuwe vormen in de liturgie en geloofsbeleving. Deze invloed was te Zevenaar duidelijk merkbaar en had zijn gevolgen voor het voortbestaan van de traditionele processie.
Op kermiszondag 2 juli 1967 trok de processie nieuwe stijl door Zevenaar. In de Maria Koninginkerk werden de begingebeden van de Mis verricht en na de preek trok men naar een rustal¬taar onder de muziekkoepel in de Schievestraat. Daar volgde de Eucharistieviering. Na de H Communie trok men door de stad weer naar de St Andreaskerk (liemerse Lantaern 19 mei 1967).
Toen op 2 juni een parochieraad werd gehouden bleek dat de meerderheid van de aanwezigen de betekenis van de processie wel in het verleden, maar nu niet meer in de tijd passen. Sommige Zevenaarders zouden niet graag de processie missen. Deze hoorde bij hun leven. Hierbij speelden mee geloof, tradi¬tie, herinnering aan het verleden, het voorrecht in de straten een processie te mogen houden.
6 Juli 1969 trok de processie in een gewijzigde opzet door de stad. Ondanks de medewerking, die werden verleend door de harmonie St Caecilia en de Drumband was de belangstelling sterk teruggelopen. Uit een gehouden enquête bleek in dat zelfde jaar dat 702 personen zich uitspraken dat de processie moest blijven en 1386 dat deze mag blijven.
Op 4 juli 1971 werd voor het laatst de Zevenaarse processie gehouden. Er liepen slechts 200 personen mee
16 juni 1972 werd in een bijeenkomst van afgevaardigden uit verschillende wijkcomités of -raden, schutterij, kerkkoren, pastorale werkgroepen, broedermeesters besloten de processie geen doorgang te doen vinden.
De Sint Martinusparochie te in Oud-Zevenaar hield men tot 1966 op Pinksterzondag een kleine Sacramentsprocessie rondom het kerkgebouw.
Oud-Zevenaar houdt nog steeds processie of grote 'Umdracht', op de zondag voor St Jan (24 juni) tegelijk met de jaarlijkse kermis. Vanaf 1970 lopen mannen en vrouwen niet meer geschei¬den in de processie mee.
Het aantal deelnemers aan de Oud-Zevenaarse processie is overweldigend. Twee Schutterijen met hun vlaggen en vaandels, twee muziekkorpsen nemen aan de omgang deel. In een park staat een rustaltaar, waar gepreekt wordt en de zegen gegeven. Daarna trekt de processie over de dijk naar de kerk. Met een plechtig 'Te Deum' en een 'Aan U, o Koning der eeuwen', wordt de plech¬tigheid besloten.
Juli 1934 kon de eerste Sacramentsprocessie door het Babbe¬richse Bos trekken. Bij vier rustaltaren werd de zegen gege¬ven, terwijl de kattenkoppen salvo's afgaven. Omtrent het jaar 2000 hield de parochie een processie door 's-Herenhof, waar de Heilige Mis werd ge¬vierd op de Calvarieberg.
Waar de processie nog steeds jaarlijks plaatsvindt, mag voor haar voortbestaan een beetje optimisme op zijn plaats zijn.
Tot heden wordt de bestaande processies gedragen door een brede laag van de bevolking.
Inplaats van processies zijn op veel plaatsen bij gebeurtenis¬sen en rampen spontaan stille tochten gehouden, of er zijn mediterende voettochten, waar nagedacht wordt over kerk en samenleving.
Deze worden als zeer zinvol ervaren en geven weer perspectief voor de toekomst.