Over bespreken en bestrijken in de Liemers
Over bespreken en bestrijken in de Liemers
Door Antoon W. Cremer.
Inleiding.
Antonius Wilhelmus Cremer werd geboren te Loo op 1 juni 1908 en overleed te Twello op 13 januari 1908. Hij interesseerde zich voor kleine gebeurtenissen ion het dorp en de omgeving. Hij hield dagboeken bij van feiten en verhalen die hij hoorde of meemaakte. Hij speurde in het verleden naar sagen en legenden uit zijn geboortestreek.
Alternatieve geneeswijzen staan tegenwoordig volop in de belangstelling. Vooral de magnetiseurs mogen over de toeloop van cliënten niet klagen. Wat nu een voortvloeisel is van een niet-welzijn bij een nog steeds stijgende welvaart, was voor begin 20ste eeuw een bittere noodzaak. Voor kleine onschuldige ziekten stapte men niet naar de dokter. De eenvoudige landman kon deze nauwelijks betalen. Men stapte naar een strieker of bespreker, die voor een goede sigaar of een flink stuk spek wel als wonderdoener wilde optreden. Antoon W. Cremer wist het zich noch alles goed te herinneren.
Grenzen van de genezing
Zover ik weet, had je in Loo vier personen, die het vak van bespreken verstonden. Een van deze vier was mijn grootvader A. B. Berendsen. Hij besprak zowel mens als dier. Men kon niet voor alle ziekten bij hem aankloppen. Hij besprak hoofdzakelijk wratten, hoofdpijn, bloedneuzen, kiespijn en verstuikingen aan de knie, de enkel en de teen. Opa overleed toen ik tien jaar was. Om precies te zijn in november 1918. Ofschoon ik weinig van het bespreken afwist, maakte ik die besprekingen geregeld mee. Zo gebeurde het op een zomeravond, dat, terwijl wij onder de kersenboom zaten, een boer het erf kwam oplopen met een gezwollen duim. Hij verging van de pijn. Opa bekeek de duim zorgvuldig en zei tegen de boer “ik weet hiervoor een middel. Het is wel een paardenmiddel. Stroop de mouw op en steek de arm thuis in de pleeton. Houd de duim de hele nacht in de brij. Je kunt ook naar de dokter gaan, maar dan wordt het snijwerk”. De boer bedankte voor het advies en keerde huiswaarts. De volgende morgen bezocht de boer opnieuw mijn grootvader. De pijn bleek te zijn verdwenen en de duim en de hand waren bleek uitgetrokken. Als beloning kreeg opa een flink stuk nagelvlees voor op de boterham.
De beste zalf.
“Menselijke uitwerpselen zijn vaak de beste zalf” noteerde Cremer in zijn aantekenboek. “De duimkwestie leert dat, maar ook het volgende verhaal bewijst dat.
Hoefklachten bij paarden en koeien kwam vroeger vaak voor. Liep hier of daar een paard kreupel, dan zeiden de mensen al vlug “gao maor naor Berendsen, laot den eris naor kieken”.
Zo kwam er tegen schemertijd op een keer een boer langs, wiens paard een dikke voet had. De voet bleek te zijn ontstoken, doordat een stuk glas in het vlees was gedrongen. Na het glas uit de voet te hebben getrokken, liet mijn grootvader de vrouwen een klein zakje naaien, waar de voet van het paar goed in kon. Dit zakje werd gevuld met menselijke uitwerpselen. Daarna liet men het paard los. Deze maakte natuurlijk allerlei rare sprongen, waar je niet dichtbij bleef staan, want geen mens is gesteld op de zegen, die een paard met zijn voeten weggeven kan. Na verloop van twee dagen bleek het paard te zijn hersteld. Als dank kreeg mijn grootvader een flesje brandewijn. Geld nam hij nooit aan. Hij wilde aan zijn wetenschap niet verdienen. Een andermaal ontmoette opa bij de kerk een boer, wiens paard eveneens kreupel liep. De boer vroeg of hij het paard wilde genezen. Opa nam het paard bij de teugels en leidde het naar de stal. Hij bekeek de hoef en besloot deze te bespreken. Opa trok de pet van zijn kop en knielde neer bij het paard. Ook wij moesten dat doen. “Pas op Berendsen”zei de boer, “Het paerd slut ow veur de ribben”. “Mien slut gin paerd”, antwoordde opa. “Zet ow pet mor af en vluuk niet”! om dat laatste stond de boer bekend. Na een paar minuten in gedachten te zijn verzonken, richtte opa zich weer op. De boer nodigde hem uit voor een glaasje brandewijn. Hij kon zoveel krijgen als hij wilde. Opa lustte er graag twee. Meer wilde hij nooit hebben. Wij jongens kregen een zakje vol met koekjes. Na een uur stapten we op. Opa ging met een lekker slaapmutsje vroeg naar bed en onze koekjes verdwenen in de trommel voor de visite. Enige dagen later zag ik het bewuste paard weer op het land voor de ploeg”.
Over een vrouwenknie.
“Op een zondagmiddag na het lof kwam een oude vrouw met een meisje aangestrompeld. Het meisje bleek te zijn gevallen, waarbij zij een dikke knie had opgelopen. De vrouw vroeg of opa de knie van het wicht wilde bespreken. Omdat ze erg kuis was, verzocht zij het lichaamsdeel te bespreken, terwijl het bedekt bleef. Opa, die op een dergelijke kuisheid geheel niet gesteld was, sprak “vrouw, graag doe ik het niet, maor as ze de klere anhult, trik de krach van het besprèken niet deur de kni’j. Ik lever gin hallef wark”. Mijn moeder werd erbij gehaald en deze hielp de knie ontbloten. Dat was me een werk. Eerst moest die zware rok omhoog. Daarna werd de broek, die tot onder de knie met banden was vastgemaakt, opgerold. Tegenwoordig heeft men daar niet zoveel moeite mee. Wij moesten natuurlijk verdwijnen destijds. Wat grootvader tijdens het bespreken gezegd of gebeden heeft, blijft voor de wereld altijd een raadsel. Het meisje liep na een paar dagen in ieder geval weer als een jong hert.
Opa wilde het bespreken graag overdragen aan mijn vader. Die wilde daarmee echter niet van doen hebben. De kunst van het bespreken kon je namelijk overgeven, als de ander daarom vroeg. Zo geven ging niet. Na de overdracht kon de eerste niet meer bespreken”.
Dokters en geestelijkheid.
Antoon Cremer ervoer ook zelf het wonderdadige van het bespreken. In 1923 toen hij samen met zijn vader op een fabriek in Huissen werkte, werd hij plotsklaps overvallen door een geweldige kiespijn.
“Grootvader was inmiddels overleden, dus die kon mij niet helpen. Op het dorp woonde meer besprekers. In eerste instantie had ik er niet veel zin in, maar toen de pijn verergerde, ben ik bij een van de besprekers, Hentje Bouwmeester, binnengestapt. Het was op een zaterdagmiddag. Hentje zat net aan tafel. Op mijn verzoek besprak hij de zieke kies door drie kruisjes daarop te slaan. Met nog steeds zeer veel pijn nam ik vervolgens afscheid. Onderweg trok plotsklaps een schok door mijn kaak. Het gaf een dorrig gevoel. De pijn was weg. Daarna rotte de kies langzamerhand weg. Nooit heb ik er meer pijn aan gehad. Op het dorp woonde ook een strijker, H. Peters. Die behandelde ooit mijn enkel. Gradus Wilting verstond het vak ook. Toen een missiepater eens Loo bezocht, stelde Gradus hem de vraag of het bestrijken eigenlijk wel mocht. De pater gaf hem de raad te stoppen met dit werk. Dat heeft hij toen gedaan.
Je vraagt je af, waarom? Omdat het duivelswerk is? Ik snap niet waarom de geestelijke er tegen is. Zouden ze soms dokters in de familie hebben, die bang zijn voor concurrentie?”, aldus Cremer in zijn lijvige aantekenboek.