Overvallen en geweldplegingen in Didam
Overvallen en geweldplegingen in Didam
door Theo J.G. Goossen, Zevenaar
Inleiding
De armoede bracht Didammers op het bedelaarspad. Het Liemerse verleden is rijk aan wonderlijke verhalen. Verhalen over smokkelaars, dronkaards, dieven, bedelaars, ronselaars en vechtersbazen. Vooral de gevreesde bendes uit Didam en Elten mochten zich al enkele eeuwen verheugen in de belangstelling voor vaak onopgeloste misdaden.
Gebrek aan het allernoodzakelijkste leidde bij velen tot talrijke diefstallen: wasgoed van de bleek en van de heg, groente en aardappels van het land, kippen en eieren uit de hokken, spek uit de kelders. Steenkolen waren te duur en toch moest iedereen stoken; daarom werd hout gestolen uit het bos. Boseigenaren stelden daarom boswachters aan om hun bezit te beschermen. Het aantal processen-verbaal wegens diefstal was groot en de straffen waren niet gering. In 1856 klaagde de procureur-generaal in Gelderland tegenover de burgemeester dat er in Didam zoveel diefstallen plaatsvonden, dat de bewoners hun huizen ’s nachts moesten bewaken. Hij verzocht hem meer veldwachters aan te stellen: er was er maar één.
Hier foto
Bovenstaande Jan Burgers (van 1847 tot 1888) en zijn vader Jan Burgers (van 1830 tot 1847) waren samen meer dan een halve eeuw gemeenteveldwachter in Didam
Foto uit het boekje ‘Didam in oude ansichten’.
De raad stelde in datzelfde jaar een verordening vast, waarbij de Didammers verplicht werden om na een oproep éénmaal per week nachtwacht te houden. Met een paar man patrouilleerden zij in de voorgeschreven buurt, voorzien van eenvoudige wapens: stokken, gaffels enzovoort. De ijver van deze nachtwakers was echter zo gering, dat het gemeentebestuur in 1871 gesalarieerde nachtwakers aanstelde.
In Didam heerste in de 19de eeuw een gruwelijke armoede. Hongerigen moesten een direct beroep doen op hen, die weliswaar niet in welstand leefden, maar af en toe wel een brood, een beetje “vettigheid” (spek of worst) of een “möltje eerpels” konden missen. Met andere woorden: zij moesten gaan bedelen. In Didam was het aantal bedelaars, vooral vrouwen en kinderen, zo groot, dat zij zich verspreiden moesten over de gehele Liemers en zelfs over de Achterhoek. Dat leidde tot klachten bij de gemeentebesturen.
In 1819 stichtte Joh. van den Bosch met veel steun van de regering in het trieste voormalige fort Ommerschans een “dwangkolonie” voor bedelaars. Gemeentebesturen konden hun bedelaars daarheen sturen; dat kostte de gemeente per gezonden bedelaar fl.40,00 per jaar. De burgemeester van Didam zond nimmer eigen bedelaars naar Ommerschans, omdat zijn gemeente dan zelf de kosten zou moeten betalen. De burgemeesters van de buurtgemeenten Bergh, Wehl en Zevenaar verzochten de Didamse burgemeester meermalen om maatregelen te nemen tegen de overlast die hun inwoners ondervonden van zwermen Didamse bedelaars. Hun dreigementen om Didammers anders naar Ommerschans te laten sturen, hebben zij nooit uitgevoerd. Dat deden burgemeesters van verderaf gelegen gemeenten wel. Daardoor zijn in de loop van de jaren (tot ± 1875) tientallen Didamse bedelaars in Ommerschans, het oord der verschrikkingen, terechtgekomen, meerderen zelfs als recidivist.
Kleine kinderen werden soms meegenomen op bedelpad om medelijden op te wekken of omdat zij niet alleen thuis konden blijven. Als zij wat ouder waren, stuurden vader en moeder hen alleen erop uit; deze kinderen gingen nimmer naar school. Sommige “tieners” zwierven ver het land in, al of niet vergezeld van een levenspartner en kinderen. Op die verre zwerftochten werden sommigen gearresteerd en kwamen zo toch in Ommerschans terecht.
Op 25 januari 1825 werden Gerardus en Anthony Christan, oud 14 en 11 jaar, in Bedelaars Gesticht te Hoorn ontslagen. Zij waren daar 109 dagen geweest. De moeder van de kinderen was onbekend.
In 1841 verbleef te Ommerschans Mechteld Koenders, 17 jaar oud. Zij was door haar ouders uitgezonden om te stelen. Zij werd in Duiven betrapt bij het stelen van een heg (1).
Graaf Diderick van Meurs hield zich bezig met struikroven
Didammers waren niet alleen berucht in de streek. Zij waren ook vaak zelf slachtoffer van gewelddadigheden, gepleegd door vreemde bendes.
In het de buurschap Oud Dijk, even benoorden het tegenwoordige Huis Dijk, had eertijds het slot van de graven Van Meurs gestaan. De laatste resten van het eens zo machtige kasteel werd in 1606 afgebroken. Het kasteel behoorde in 1314 aan de broeders Johan, Frederik en Walraven van Meurs.
In het hertogelijk archief van Gelderland bevindt zich een perkament blad, gedateerd 8 december 1346, waarop staat geschreven dat Diderick, graaf van Meurs, toen op het kasteel Didam woonde. Diderick ontving: “die burch end dye heerschap van Dyedem alinclichen”, in leen van de Gelderse hertog. Diderick terroriseerde de omgeving met roverij en andere wandaden.
Uit een bijna letterlijke tekst hierna volgend wordt zijn betrokkenheid medegedeeld.
“Hertog van Gelder, Graaf van Zutphen
Diederick van Meurs onze leenman, van onze onderdanen, en land, van uzelf en uw huis in Didam, en van uw helpers, die gij daar op laat verblijven, met uw medewerking, grote en veelvuldig schade, door roven, door brandstichting, door opleggen van extra belastingen, door afpersing, met opzet en zonder toestemming, of wij iets verplicht hebben, en met medewerking gebeurt, en noch alle dagen plaatsvindt, en hoe gij, en uw mededingers, ons en ons land, onze lieden en onderdanen met goedvinden en zonder noodzakelijke gronden, aldus zonder reden en noodzakelijke vernietiging, en zonder aanzien, waarin door eed, en dienstbaarheid, waarmee gij als leenman aan onze verbonden bent.
Zo verzoeken wij, en vermanen u op de eed die gij voor ons hebt gezworen, en bij uw lenen, dat gij in onze dienst staat, en bij uw lijf, en goed, dat gij voortaan binnen onze landen en palen, met roven, met brandstichting, noch met afpersing, noch op andere wijze geen schade veroorzaakt.
Tevens vermanen wij, en verzoeken u, alle ridders en knapen, die onze mannen en dienstmannen zijn, al degene, die goed, erven of renten in onze landen hebben, en die met ons, op een of andere wijze verbonden zijn, en die te Didam aanwezig zijn of helpers aldaar zijn, bij uw lenen, leven en goed, dat gij van Didam uit, zonder terugkeer en herhaling of opzegging, en Diederich van Meurs of iemand anders uit zijn groep hulp geeft met raad en daad, noch in ons land of lieden of iemand die zich binnen onze grenzen ophoudt en ieder persoonlijk, en gezeten of daarop heeft gezeten, dat gij bevelen zult wanneer onze opzieners u gebieden uit onze naam, om ons land en grenzen te bewaken te behoeden en bewaren, zoals gij belooft hebt te doen, voor brand, voor doodslag, voor alle geweld, en die van u beide onderhorige huizen en helper dat weer doet, die zullen wij vervangen en recht doen.
Gegeven onder ons zegel. In het jaar 1346 op Onse Lieve Vrouwendag 8 december.” (2)
Dergelijke wandaden bleven in mensenheugenis hangen. Straten of buurten herinnerden de bewoners nog lang aan het voorbije verleden.
Tegenwoordig worden onprettig en luguber klinkende straatnamen, die op een historisch verleden wijzen, vervangen door eigentijdse benamingen.
De Vianenstraat in Didam heeft zijn naam zien veranderen in Prinses Beatrixstraat. Men zegt: Vianen heeft met wegen (via) maar ook in de betekenis met struikrovers te maken (Vi, betekent in het Latijn: met geweld).
Ontwijding van het kerkhof en ordeverstoring in de kerk
Vreemdelingen maakten in Didam rellen . Het kerkhof werd zelfs door hen ontwijd.
Op 9 april 1570 gaf de Richter van Didam kennis aan het Hof, dat twee vreemdelingen aldaar op het kerkhof gevochten hadden; dat zij elkaar verwond hadden, waardoor het kerkhof onwijd was; dat hij ”dieselve beijde personen up den kerckhoff angefangen ind vastgemackt in der kercken gevencklicke sitten had”, daar hij met het oog op de vrijheid van het kerkhof hen daarvan niet mocht verwijderen (asielrecht). Hij vroeg nu bericht, hoe verder met hen te handelen.
Daags daarop zond het Hof hem een antwoord hoe te handelen. Ten eerste moest de hoogeerwaarde heer, Albert van Groesbeek, officiaal te Emmerich (vicaris van een bisschop, die zorgt voor de wereldse aangelegenheden) in zijn functie als geestelijke overheid in kennis worden gesteld om de ontheiliging van het kerkhof weer ongedaan te maken en toestemming te geven om beide personen uit de vrijheid van de kerk en het kerkhof te verwijderen.
Het Hof droeg aan de Richter op, nadat hij toestemming van de officiaal had verkregen, om de vechtersbazen in de boeien te slaan en in de gevangenis op te sluiten (3).
Het kerkgebouw was en heeft een profane plaats waar eerbied voor voorganger en gemeenteleden van toepassing behoort te zijn.
In de gerichtsprotocollen stond een rechtszaak vermeld, vanwege het verstoren van een eigen godsdienstoefening door gereformeerde Didammers. Op 28 juni 1750 was Willem Daamen tijdens de kerkdienst ”regt voor de predikstoel gaen sittenen had luidkeels geroepen tegen den Predikant dat liegt gij kaerel al wat gij segt en heeft aldaer in de kerk met den hoed gezwaayt en groot getier gemaekt. Dat den Heer Drost op de bank geslagen en hem geordonneert heeft om te swijgen”.
Op 19 juli van datzelfde jaar kwam er een hele menigte de kerk binnen. De nicht van de dominee werd toen aan de haren getrokken (4).
Oorlogsperikelen
De Tachtigjarige Oorlog had in het laatste kwartaal van de 16de eeuw Didam in het operatiegebied van het krijgsvolk gedreven. De oogsten bleven op de akkers staan, het koren kon niet worden binnengehaald. De mensen waren voor het soldatenvolk gevlucht.
Het was het Staatse volk niet eens allemaal zo kwalijk te nemen. Het werd slecht verzorgd, slecht gevoed en geproviandeerd en bijna niet betaald. Desertie is niet meer tegen te houden, luidde het oordeel van graaf Herman van den Bergh. Hongerlijden en ziekte zijn hun deel. De gezonden moeten daardoor veel te zware dienst doen, terwijl zij niet betaald worden. Zij gingen het land in om te stelen, te roven en te plunderen wat er nog te halen was: paarden, runderen, wagens, vee, etenswaar, alles wat los en vast zat.
Voor heel Gelderland heet de periode 1580-1590 ”de meest rampspoedige van de gehele Tachtigjarige Oorlog”. De troepen van vriend of vijand, Spaanse of Staatse, alles is een pot nat. De Hertog van Kleef schreef op 20 juli 1582, hoe de te Bergh in bezetting liggende soldaten de omgeving van Didam gewelddadig beroofd en geplunderd hadden. (5)
Ernst Mom deelde op 7 maart 1583 aan de Graaf Van den Bergh mee, dat zijn gewezen knecht Henrich met enkele soldaten zijn huis te Didam moedwillig was binnengevallen en zijn twee beste koeien had meegenomen en naar Doetinchem vervoerd onder het motief, dat hij (Ernst Mom) nog loon aan hem verschuldigd was. Hij verzocht de graaf maatregelen te treffen, om in deze zaak de knecht uit Doetinchem te verplichten de schade te vergoeden of hem anders gevangen te nemen.
Het duurde nog tot 1599 eer het gewone leven in Didam terugkeerde. Wat er in Didam nog aan bevolking was overgebleven, vestigde zich op hun oude woonsteden, naast andere die van elders kwamen. Ondanks een zekere immigratie was de bevolking toch verminderd, toen na een lange periode van verschrikking een nieuw leven begon.
Roversbendes teisteren de streek
Roversbendes, onder de benaming van bokkenrijders, die in de 18de eeuw Zuid Limburg onveilig maakten, zou men evengoed in de Liemers kunnen waarnemen. De zogenaamde ”Niederländische Bande” die langs de Rijnstreek en de Liemers opereerde bleef de gehele 18de en begin 19de eeuw in onze landstreek actief. Mensen, zoals Joden en uitgestoten mannen en vrouwen, die in de toenmalige maatschappij geen emplooi konden vinden, vormden bendes, die in hun levensonderhoud moesten voorzien door inbraak en geweldpleging.
Vorstendom Gelre en Graafschap Zutphen zonden op 8 augustus 1753 een ambtelijk schrijven aan de Regeringsraden van Munster met het verzoek hen te informeren over een diefstal. Deze diefstal zou zijn gepleegd door enige Joden bij een herbergier, midden in het dorp Didam omtrent 25 of 26 oktober 1751. Deze vermoedelijke dieven zijn te Munster in hechtenis genomen.
De gedetineerde Joannes Schwartz ook wel genaamd Johannis Staal had bekend dat hij met de opgepakte Joden David Meijer, Rode Wolf, Michael Snibteler, Abraham Meijer, Leisernoos en lange Hertz, die te Paderborn in de gevangenis is overleden, korte tijd nadat ingebroken werd in het adellijke huis Avesaet in de nacht tussen 25 en 26 oktober 1751 een herbergier, midden in het dorp had beroofd. Tijdens deze roofoverval hadden zij man en vrouw en ook de dienstmeid vastgebonden. De vrouw had een hondje bij zich op het bed, die een van de rovers had aangevallen en gebeten. Hij had de hond van het bed gesmeten. De dieven vertrokken weer en namen een zilveren beugeltas en een paar zilveren mansschoenspelden mee. Ook namen zij een slechte gouden ring, die de rover bij de vrouw van haar vinger had getrokken mee. Voorts nog rooktabak, muskaatnoten en een geldbedrag van 20 à 30 rijksdaalders. De buit werd daarna onder elkaar verdeeld in een touwslagershuisje in Emmerich. Een maand na de inbraak op het Avesaet hebben de heren achter Nijmegen een kerk beroofd en twee zilveren kelken meegenomen. Ook daar deinsden zij niet terug voor geweld (6).
Begin 19de eeuw waren talloze dievenbendes uit het Departement van de Roer en Stift Essen langs de Nederrijn en in de Liemers actief. In Didam was vooral de Cronenbergbende bekend. In de omgeving van Kleef kon men de wildste verhalen van hun euveldaden opvangen.
Deze bende bestond uit 22 personen. Hun leider was Anton Cronenberg, 24 jaar oud, van beroep kousenwever. Hij was te Materborn geboren en in 1830 uit de strafgevangenis te Essen-Werden ontslagen. Anton Cronenberg heeft het laatst in ’s Heerenberg gewoond bij zijn geliefde Maria Margaretha van Litz, 49 jaar oud, geboren te Didam en van beroep naaister. Zij was een dievegge. Beiden zijn gevangen genomen. Echter Maria Litz werden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Tegen Anton Cronenberg was de doodsstraf uitgesproken. In november 1833 werd hij door de koning van Pruissen begenadigd en zijn straf werd omgezet in levenslange dwangarbeid. Nadat hij 20 jaar in het gevang had doorgebracht werd hij daaruit ontslagen en stierf twee jaar later in augustus 1855(7).
Gevaarlijke baldadigheden, begaan door de jeugd
Criminaliteit, gepleegd door Didammers kwam aan het eind van de 18de eeuw duidelijk naar voren. Meestal werd deze gepleegd uit verveling.
Diemse en Eltenaren schrokken er niet voor terug om bijna een overstromingsramp te veroorzaken. Het Rijnwater had hachelijk zijn bedding verlegd tot aan de Babberichse Bandijk.
De schouwrichter waakte bij nacht en ontij over de dijk om doorsijpelen van water in de dijk te kunnen ontdekken. Jongelui uit Elten en het naburige Gelderse Didam beletten de man op 16, 17 en 18 februari 1781, zijn werk te doen.
Zij probeerden bovendien de dijk te vernielen. Op 19 februari hebben zij de Bandijk tweemaal doorgestoken. Om de schouwrichter te beletten naderbij te komen, beschoten zij hem tienmaal met kogels en hagel. De nachtelijke duisternis en de druilregen voorkwamen dat de man de bandieten kon herkennen.
Het vermelde voorval moge incidenteel zijn, maar bewees tevens de zwakte van het bevoegde gezag om recht en orde te handhaven (8).
Op 14 april 1875 meldde de burgemeester van Didam aan de Heer Officier van Justitie te Zutphen, dat na een nauwkeurig onderzoek bij de Commies Ontvanger te Babberich, het stropen de laatste twee jaren sterk was afgenomen. Degenen, die dan nog stropen zijn allemaal inwoners van het Kwartier en een gedeelte van Oud-Zevenaar. Het zijn met name Gradus Bos, Jan Bouwman, Antoon van Wessel, Reindert Duis en Louis Wouters. De burgemeester heeft vernomen dat deze personen tot dat soort mensen behoren, die zich niet ontzien, om op de opzieners der jacht, zowel gewone als buitengewone, te schieten. De jachtopzieners durven daar niet meer tegen op te treden. Een paar kordate en flinke rijksveldwachters, in het najaar gestationeerd, kunnen misschien het stropen een halt toeroepen.
Bronnen:
1 De Liemers van Nol Tinneveld, Historische aantekeningen, 1984 Thoben Offset Nijmegen
2 Rijksarchief in Gelderland Hert. Archief charterverz. Nr. 585
3 Gelre XX 1917
4 Graafschapbode 23 juni 1973
5 AHB nr.373
6 R.A.A. 0143 inv nr 386
7 Räuberbanden, Hartmut Friesen, 1992 Mercator-Verlag
8 R.A.A. Cleefse Enklaven nr. 1811
9 N.A. D. Inv nr 392