Parochie Oud-Zevenaar

04-01-2015 12:45
Archief Parochie Oud-Zevenaar.

Dat is gewis dat Zevenhaer is geweest een plaetz, alwaer groote ende vele miraculen geschiet sijn aen een belt der L Vrou alsoo dat van den liberalen offer der pelgrims die aldaer die H Plaets mennidfuldich quamen visiteren. Die sijdt ende suidt kerck is opgetimmert, in welcke in een kostelick van witte steen uijtgehouwen huisken het obgedachte miraeculeuze beld is bewaert worden, besieden den hogen altaer nae het suiden, gelick den sulx noch tegenwoordig inwendigh die fundamenta deses huiskens ende uijtwendigh een klein heiligen huisken in den selve pilaer met datum Anno MVXVJ is uitwiesend.
Die getuigenisse (Brief ende Zegel deser miraculen, hebben gesien loffwerdige, en sijn ten tijden D. Theodori Lengell  ter tijd Pastoris, nae haer woordt mede Anno IM (1599) den grooten brand binnen de Stadt alwaer D Lengel obgedacht uijt mangel van een wedemhof, ende grote onvrijheidt buten was wonende, door het vijer vernielt.
Wat aanbelangen doet die miraculeuse statua, des eist tempore belli een langen tijt op het casteel binnen de Stadt bewaert geweest, ut mihi retuterant oculati testes, maer pp iconomae hiam tunc paulatim etiam in sihee partis, in valehientem, is verbracht ofte verduistert, sicuit et misi relatum, statuam miraculosam veteris Zevenharia u illam modo in templo vicina civitatis asseruah.
Met het hennemen van dit gratieuse beldt is gelickfals ock alle benediets alle naem und faem van dese Parochie und kerck hen weghgenomen.
Dan, voor irst de H Plaetz is jammerlich geruiniert, de kerk meermaels gespolijert, ock wegens die principaelste troebelen tussen Hispanien ende Hollant, tot een Hoftquartier gemaeckt, der Kerckhoff met wallen omringht, met palesaten ende towbruggen versien, als ock mede met loepgraeve ende schanskens naer die Gelderse Weerdt gelick in verscheidene weiden ende namentlick in die weide van den Hr Drost Hoeven recht van die Gelderse Weert op die zuidzijde der Kercke noch huid te sien is (1664).
                                                                                            
Bij dese occassi is de kerk geworden een Peerdtzstal ende die dooden in die aerde en hebben geen rust gehad, dan daer die versche aerde toonde ende tuighde onlanghs eenen dooden begraeven te wesen, heft men het graft geopent, die kist met den dooden uijtgegraven, het cadaver her uijtgeworpen ende die plancken tot schilderhuiskens op den wal rondtzom die kerckhoff gebruickt, sabio in fide dignis ficest non sine fletis viderant Sac etiam flentes mihi narrarunt.

Ock soo is het dach ende het spitz van den Torn, hetwelcke uijtermaten sierlijck aensienlich ende uijtstekent is gewest, naevolgender gestalt geruinirt worden.
Als wegen die groote onvrijeheidt die tijtlicke geestlicke Pastor und Vicarij fluchtens waren allegader uijt haere residens, ende die krighsluiden  rondtzom brandtschattende, ock ijt voor redempti der kercke eisten, dreigende sunst die selve in brandt te steken.
Die Prabeneati niet duchtende, dat die nu soe jammerlick in ende uijtwendigh beroide kerck widers soude nootlijden, hebben sich tot redempti ofte ectinsi niet geprahentirt, waerop dan op die dreigementen die daet is gevolght, ende het spitz in brandt gesteken.
Upso Viti et Modesti anno Nescio.
Ende is dit dak niet alleen voor sich verbrant maer ock brannende is gevallen tussen beide die dacken der kercken Martini ende Maria, ock beide met fuer ende flam entstecken, alsoo dat doenmaels die geheele kerck tot op het gewelft en muren is afgebrant.
Men heeft wel alle mogelijke flit aengewendt om noch het gewelft te conserviren, dit selve met plancken en andersintz voor den regen versiende, maer daer dese wederom door het Krighevolck op die Gelderseweert liggende, worden hin weggenomen ende alsoo wederom ontbloet blieft liggen, dese kerck endtlik dit door den grooten brandt gekrenckt gewelft; voortz door den regen door morruwt ende volgens ingefallen waerdoor dan ferners is entstaen desen schaed: dat hier door alle grafsteenen ofte sercken ende den gansen fluer is verplet ende bedorven worden.
AD 1585 circitz is dit itzlighe kleine spitzken wederom op den torn gesett worden.

Anno 1616 is die middelkerk Se. Templum S. Martino wederom onder het dach gebracht, het welcke dan van gelicke hooght, maet ende manir is, gelick het voorighe afgebrande ende heft gekost 1350 Daller Cleefs, 10 malder maltz 8 malder winterrogh 1 rohe nobelt 2 Rdlr.
Dit obgenante holtwerck van het kerckendach Pastor tunc ipus facit R. D. Theodorus Lengell Senior. Adilis fuerunt Elbert Lotgens.
Volgens soo is van den obgenante Pastore Lengell gearbeit worden om het voorz.holtdack met leijen te decken en de bekleden. AD. 1617.

Alhoewel na die obgenante middelkerck vorder onder dach gebracht was, soo heft men doch door mangel van ferner und nodighe accommodati gans armelick in den noordt vlogell (in den welcke het gewelft overgebleven was, en de welke afgenaeckt was zuidtwardtz naer die middelkerck ) den dienst versien ende gehalten, alwaer dan die sacristie voor het choor gedient heft, ende die deur voor den predighstoel.

Pastoor Killer 1690 Noch is verodineert een Antipendium voor ons Lijfvrouwen Altaer binnen en buijten de kerck in dij Capell.

Pastores: Johannes Sluiter 1545
Henricus Huitingh 1553
Nicolaas Falck 1583
Theodorus Lengell 1600- 1626

Uhrewerck
Is wel eertijtz aen die kerck tot Zevenhaer buiten geweest een uijrwerck soo buiten en binnen de kerck geslagen ende ock gewesen heft AD 1579  den 2 Januari is dit voorzegd uijrwerck met des Hr. Pastoers und Gemeine Kerckedienaers toedoen van den tijtlicke kerkmeister verdungen  om op meisterprijs te renooiren voor die summen van 3 daller 1 oort.
Noch heft de Kerckmeister dit voorzegd uijrwerck verdongen aen Mr. Hendrick van Emmerich om sijn levelanck ’t selve te onderhalden in een goede ganck voor 1 rider gld.
Hetwelcke verdingh alsoo is gemaeckt dat die onderhaldingh und visitirung een mael off twee binne jaers of wanneer sulx nodigh is sal geschiede op den kercke kosten.
Als ’t voorgezegd Uhrwerck door den brandt der kercke gedestruirt ende voortz door den krijght verbracht was, is Anno 1616 ten tijden D. Theodore Lengell pastoris wederom een uijrwerck gekocht tot Arnem van Jan Jansen, voor die somma van 82 gulden hollands.

Is wederom het vermelde Uhrwerck bij krijghstijden gans gedestruirt ende henwegh gebracht.
In 1668 een nieuw uurwerk door Pastoor Theod. Lengel Junior.

Nr 78 AD 1728
Weilen es der zustande der kirch zu Alt Sevenahr erfordert dass die alte Mauren der destuirte Kirchen zu verkommeruns mehreren eingefällen aus sicher hoh abgebrochen werden müssen.
Als consentive als ober Kirchmeister undt Droste dieses Ambts Liemers beij vorgesteltun umbständen dem Herr Pastoor aldorten wie auch den zeitlichen Kirchmeister fordersambst mit solcher abbrechung zu verfahren, die steinen zum bessern der Kirche anzuwenden und zu verkauffen; Jedoch davon behörlich nachwiesung thun sollen
Inv. 22 Register  Memorali Veteris Sevenariae.
Over de stichting, oudheid en overleveringen der parochie als ook hare omschrijving  en gedenkstukken.
Ongetwijfeld is deze parochie al vóór onderscheiden eeuwen gesticht, en behoort zij tot de oudste parochiën dezer gewesten.
Uit een oorkonde van de St. Martinuskerk in NederElten wordt over de kerk van Zevenaar het navolgende vermeld: “Als in der 1 Hälfte des 11 Jahrhunderts statt des bisherigen Holzbaues ein Steinbau geplant wurde, löste Bischof Bernulph van Utrecht (gest. 1050) die Eltener Martinuskirche von der Zugehörigkeit zum Stift und unterstelle sie der St. Aldegundiskirche in Emmerich. Zur Förderung des Steinbaues bestimmte Graf Herrmann von Zutphen zwischen 1051 en 1054, dass die Einkünfte der Kirche von Zevenaar an Zins und Getreide solange der Kirche zu NiederElten zufliessen sollten, bis diese erbaut sei.
Daarna is kerk is het bezit van de kerk te Zevenaar in handen zijn gekomen van de graven van Kleef.
De Graaf van Kleef lijfde in 1335 de kerk van Zevenaar in bij het kapittel Monterberg te Kleef. Dit betekende, dat aan dit kapittel de inkomsten van kerk en pastorie werden toegewezen.
In 1454 gaf Geryt Palick van Camphuysen geld om de bouw van de toren voort te zetten. Johan van Lynne verstrekte de kerkmeesters in 1450 en 1464 gelden om de bouwkosten van de kerk te betalen. De drost van Liemers Johan van den Loe gaf in 1467 de wens te kennen voor het beeld van O.L. Vrouw begraven te worden
Al wat erbij overlevering van bekend is, duidt even als haar naam, hare oudheid aan.. Nieuw Zevenaar behoorde weleer onder dezelve, en had een Kerk als filiale van Oud Zevenaar, toen Z.H. Paus Leo X, om zekere reden in 1521 deze filiaal tot ene parochiekerk verhief en daaraan de inwoners van de stad als parochianen toevoegde volgens bewijsstuk of akte daarvan in de pastorale archieven alhier te zien.
Intussen bleven de bewoners der omstreken van Zevenaar ter parochie van Oud Zevenaar behoren, zelf die ten noorden als aan gene zijde van Zevenaar woonden tot het jaar 1852.
Tot de merkwaardige overlevering betrekkelijk deze parochie, mogen de volgende gerekend worden, ontleend aan enige oude handschriften van vroegere pastoors dezer parochie, in het pastoraat archief te vinden.
De W. E Heer Pastoor Theodorus Lengell (Zevenaarder van geboorte) getuigt, dat alhier in de Kerk weleer een Mirakuleus Mariabeeld, waarbij vele en grote mirakelen geschied waren, zodat vele vreemdelingen hetzelve hadden bezocht en door vrijwillige giften een fonds daargesteld, waarmede de beuk aan de zuidzijde der Kerk, de Maria Kerk geheten zoude zijn opgebouwd.
Maar dat het beeld in oorlogstijden naar Zevenaar was gebracht en daar een geruimen tijd op een Kasteel binnen de stad bewaard. Vervolgens zoude hetzelve in die bewogen tijden van oorlogen en verwoesting zijn vermist of geborgen gehouden en weder aldaar in de Kerk geplaatst zijn, zo als men Z E had verhaald.
Wat de bewijsstukken voor de echtheid van voormelde mirakelen betreft, deze zijn destijds door een brand in de stad vernield, doch waren vroeger gezien door mensen, welke zulks aan genoemde Pastoor hadden verhaald en door Z E  als geloofwaardige getuigen werden beschouwd. 
De Parochiekerk alhier is tijdens de oorlog tussen Spanjaarden en Hollanders bij herhaling gespolieerd. Nu eens werd zij tot een paardenstal misbruikt, dan als tot een soort forterest een hoofdkwartier, gelijk Z E zegt, of versterkt legerkamp misbruikt. Wijders dreigden de verwoesters met de Kerk te zullen verbranden. Ofschoon men hoopte, dat die woeste bedreiging niet zoude worden ten uitvoer gebracht, zag men zich dra jammerlijk in die hoop bedrogen. De destijds schone hoge torenspits werd in brand gestoken en viel veelal brandend tussen de daken van de St. Martinus Kerk en de St. Maria Kerk of zuiderbeuk, tengevolge daarvan geraakten die daken in brand; en nadat dezelve verbrand waren, werd het de parochianen vooreerst niet gegund dezelve te herstellen, zelf werden de planken op het stenen gewelf der Kerk weer aangebracht om dit te behouden, door soldaten, op de Gelderse Waard gelegerd, meedogenloos leeggeroofd, zodat het gewelf en de muren aan regen enz., blootgesteld, weldra zo zeer vermurwden en verzakt werden dat de instorting van het hooggewelf er het gevolg van was, als ook de vernieling of verwoesting van grafzerken, vloer en de zuiderbeuk.
Ooggetuigen hebben een en ander aan gemelde Pastoor verhaald, doch niet het jaar van die ontheiliging en verwoestingen afzonderlijk opgegeven.
Ongeveer 1585 is de kleine spits weder op de toren gebouwd, en in het jaar 1616 is het middenschip der Kerk weer onder dak gebracht, ten tijde van meergemelde Pastoor Th. Lengell Senior en is hetzelve, zoals het vroeger was, in orde gebracht, ook wijders met leien gedekt.
Overigens bleef de Kerk nog geruime tijd in zeer gebrekkige toestand, het middenschip of de hoofdbeuk kon nog niet voor de H. Godsdienst worden gebruikt; maar deze moest in de noorderzijbeuk, waarvan het gewelf in stand was gebleven, nog al gehouden worden.
Naderhand,toen de Weleerwaarde Heer Gerardus Wildenraedt Pastoor dezer parochie was, is
de reparatie der Kerk verder  voortgezet en is de hoofdbeuk weder bruikbaar gemaakt.
Toen is de muur gezet tussen de pilaren aan de zuiderzijde, is er een vloer in die beuk gelegd, zijn er banken in gemaakt, preekstoel, communiebank enz.
Ten tijde van deszelfs opvolger, de Weleerwaarde Heer Hieronimus Killer is er een nieuw orgel in de Kerk geplaatst, en wel op ’s Heeren geboortefeest in het jaar 1681 voor het eerst gebruikt en de Heer toegewijd.
Ten tijde van de Weleerwaarde Heer Gerardus Manders (1779-1806) moet aan de zuidzijde der Kerk een Kapel zijn gebouwd, deszelfs muren waarschijnlijk van stenen der verwoeste zijderzijbeuk der Kerk.
Tijdens het herderschap van mijn Weleerwaarde voorganger de Jubilaris Pastoor Gerardus Mulder is in het middenschip der Kerk een modern plafon gemaakt; is het Moeder Gods Altaar gerestaureerd en geverfd; is er een nieuw orgel in de Kerk geplaatst, is daarbij een nieuwe parochiale schoolgebouw, alsmede een kosterwoning en is het Armenhuis gerestaureerd, tevens vergroot.
Sedert is in 1862 de oude pastorie vergroot en gerestaureerd, uit middelen aan de Parochie toebehorende, bestaande in enige effecten en uitgeleende gelden, onder goedkeuring van de Hoogeerwaarde Aartsbisschop; terwijl het ontbrekende door mij is aangevuld: terwijl de kosten der restauratie vooral, wegens onberekende bijwerken de raming te boven gingen.
In de jaren 1863 en 1864 is de Noorderzijbeuk der Kerk gerestaureerd, met een nieuw dak voorzien de gewelven hersteld en versterkt met nieuwe bergstenen ramen en gekleurd glas versierd; de muren zijn hersteld, deels hernieuwd verhoogd, als ook de steunberen en geheel opnieuw ingevoegd. Bovendien is in die jaren een sacristie aan de noordzijde van het Koor aangebouwd; en op het westeinde van genoemde een kruis met stenen beeld geplaatst; daaronder een soort tombe met een tabernakeltje, voor de Processie dienende; als mede een stenen graf daarvoor gemetseld, waarin mijn Weleerwaarde Voorganger zaliger begraven licht; zoals de zerk aanduidt; alles binnen het ijzeren ruiterwerk daarna geplaatst in 1864.
Ten jare 1865 is de hiervoren vermelde Kapel afgebroken, zijnde reeds in vervallen staat, tevens niet meer doelmatig; dewijl de processien vroeger jaarlijks uit andere parochies herwaarts komende, alvoor vele jaren zijn afgeschaft, naar men zegt, wegens ingeslopen misbruiken. Bovendien was die kapel aan de westzijde gebouwd op terrein van de verwoeste zuiderzijbeuk en kon deze niet behoorlijk hersteld worden, zolang de bouwvallige Kapel bleef bestaan.
Thans in hetzelfde jaar wordt die zijbeuk weder opgebouwd met een voegzame sacristie op een gedeelte van het terrein van die Kapel; zodat in het vervolg kasten en goederen der Kerk in beide sacristieën doelmatig kunnen bewaard worden; de Kerk met twee zijbeuken veel ruimere plaats voor de parochianen aanbieden en veel in schoonheid gewinnen zal, terwijl het gemis van een zijbeuk een zeer hindeerlijke misstand oplevert.
In het volgende jaar zijn vier nieuwe ramen , twee grote en twee kleine met gekleurd glas in het Priesterkoor geplaatst; waar slechts twee oude enerzijds en een zeer kleine anderzijds bestonden. De overige ramen waren toen meestal vernieuwd. Tevens nieuwe gewelven gesteld met toebehoren, inplaats van deels plat plafon.
In dat jaar en vervolgende zijn vele verbeteringen aan de Altaren, banken enz. toegebracht, zijn Communiebank, Biechtstoelen, Preekstoel enz. vernieuwd.
Gedurende het jaar 1871 is een stenen gewelf in de toren gemaakt; zijn de bogen naar het middenschip in beide zijbeuken weer geheel geopend en in vorige staat hersteld en is tegen tocht een klein portaal aan de ingang gemaakt.
Tevens is boven de hoofdingang een nieuw gekleurd glasraam geplaatst, nadat het oude gebrekkige raam eruitgenomen en het bovengedeelte, wat toegemetseld was, weer geopend.
Het nieuwe raam is gegeven door de erfgenamen van Everardus Bus en deszelfs Weduwe.
In hetzelfde jaar is het orgel, als ook het zangkoor in de toren geplaatst, opdat het licht van voormeld raam door de boog naar het middenschip effect kan hebben.
Ook is in dit jaar de glazen kast van de Welgeboren Heer R. de Nerée, welk achter in de noordzijde van de middenbeuk drie zitplaatsen innam, verdeeld in tweeën en zijn deze aan beide zijden van de middengang voor de muur van de toren geplaatst, waardoor de Kerk ruimte voor een nieuwen bank gewonnen heeft. Die twee banken van voornoemde Heer zijn aldus veranderd met deszelfs goedvinden en blijven van voren open, of zonder glazen raam zonder dat hij daarvoor nieuwe rechten of aanspraak kan doen gelden.
In 1873 is op het Kerkhof een lijkhuisje gemaakt, en rasterwerk tot afsluiting of omheining van het Kerkhof,  voor zover dit niet door heggen is geschied, tevens zijn er nieuwe poorten gehangen en is er een betere weg voor het wegbrengen der lijken naar de Kerk aangelegd; deze en twee anderen toegangspaden naar de Kerk zijn met klinkers bestraat.
Om dat alles in behoorlijke orde te krijgen, en de nieuwe wet op de begraafplaatsen te kunnen voldoen heeft het Kerkbestuur contract gemaakt met de drie naastbijwonende buren onder goedkeuring der Geestelijke Overheid; in de Kerkelijk Archief te vinden.
In 1874 is eindelijk de lang gewenste restauratie van de houten kap der Kerk ondernomen bestaande in de nodige restauratie van spaan en dakvensters geheel nieuwe bebording van die kap en dekking met meestal leien.
In 1875 is de Sacristie aan de noordzijde gerestaureerd en een lijkenhuisje aan de zuidzijde voltooid.
In 1906 werd de huidige zuiderzijbeuk of  Mariakerk gebouwd. Dit was het werk van bouwmeester Cuypers.

Weldoeners der kerk.
Als weldoener der Kerk verdienen vermelding de Hoogedelgeboren gestrenge Heer Hendrik van Zeller tot Halsaf en Zijn Hooggeboren Vrouwe Gertrudis Gruiter, als hebben aanzienlijk bijgedragen in de kosten voor het Hoogaltaar en het schilderstuk voorstellende de kroning der H.M. Maria.
1861 Het kastje bij het St. Jozefaltaar, voor het marmeren beeld van Maria met dat van Jezus, afgenomen van het Kruis, op haar schoot (waarschijnlijk het hier weleer beroemd miraculeuze beeld) is een geschenk van een weldoener der Kerk.
Een gotiek huisje geplaatst bij het Moeder Gods Altaar is gegeven en de thans daarin geplaatste beelden van de H Moeder Gods verschijnende aan de kinderen te Salette in Frankrijk zijn mede aan de kerk geschonken.

Versierselen 1856 in de Kapel:
Een houtkleurig geschilderd altaar met het beeld van de H Joannes Nepomucinus boven in een nis. Een witgipsen Mariabeeld met het Kindje Jezus in een beneden nis. Aan beide zijden van het altaar een kastje met glas aan de Evangeliezijde met een houten Mariabeeld staande met het kind Jezus op de arm en nog een stenen beeld Maria in de nood met Jezus op haar schoot, waarbij ook gehoord een geborduurd kleedje met bloemen voor Maria en het kindje.
Aan de Epistelzijde het beeld der H Anna en Maria boven op deze kastjes twee kleine gekleurde H. beeldjes. Op het altaar een Crucifix met Maria en Joannes. Een lessenaar voor het misboek. Een stel van drie tabellen met mahoniehouten lijsten. Onder de altaartafel liggen nog enige in onbruik geraakte H. Beelden.