Tachtig criminele processen
Tachtig
criminele processen te Bergh
Door John Thoben, 's Heerenberg e.a.
Het proces Johannes Voogrechtbank zich bezighoudt. In het
Rijksarchief te Arnhem worden
eenentachtig procesdossiers van het Rechterlijk Archief van
het Landdrostambt Bergh (RALB) bewaard. Vooral de getuigenverhoren zijn
interessante, omdat daarin niet alleen de upper ten, maar ook de gewone mensen
voor het voetlicht treden.
Ik ga u al die tachtig processen niet beschrijven, ofschoon
dat heel interessant zou zijn. In het volgende worden allerlei gegevens
samengevat die ons een indruk geven van de gang van zaken.
De
galg
De galg is het teken van de hoogste jurisdictie: het
halsgericht. Daarom wordt de galg meestal op een heuvel opgericht, zodat hij
van verre zichtbaar is. In de kaart van onze streek die de Sonsbeckse
cartograaf Christiaan 's Groten in 1573 voor koning Philips II van Spanje
vervaardigt, tekent hij een prachtige afbeelding van de Berghse galg op de
Galgenberg. Het is een wipgalg met vier haalbomen, zoals die ook gebruikt
worden om met een emmer water uit een put te halen; er kunnen dus vier
veroordeelden tegelijk hangen.
Er is wel verkondigd dat die wipgalg op de Galgenberg nooit
wordt gebruikt, maar daar louter staat als een afschrikwekkende waarschuwing,
als preventief symbool om de misdaad vóór te zijn. Wij weten immers beter.
En Johannes Voogt is niet eens het enige wiens leven eindigt
aan de galg. Er zijn negen andere processen bekend, waarbij de sententie luidt:
"dat hij sal gebraght worden ter plaetsen daermen gewoonlijck is justitie
om aldaer met de koorde gestraft te werden datter de doet naer volgt, ende dat
hij aldaer te affschrick van anderen in een ijsere ketting sal blijven
hangen". Tot deze zwaarste straf worden mensen veroordeeld die "huisbraak
en geweldenarije" plegen (Conraet van Kell: 1529; Gerrit Engelen en Jan
van Egeren alias Vleut: 1653; Jan Jurriens 1675;
Gerrit Buijtink alias "den Rigter van de Braekt"
1748; Derck Gerritsen alias de
Neuzewaart1758, die in koelen bloede een moord begaan (Zelle
Klomp; 1529
Hendersken Wolbericks 1677) en die op paardendieverij worden
betrapt (Jan Bon) 1694; Joncker Hagewoldt 1694).
Een ander voorbeeld wil ik u niet onthouden. Jan Jurriens is
op 27-2-1650 geboren in Beek als zoon van Jurrien Jansen Kok en Anna Keppelmans
op huis nr. 235. Hij wordt op het Slot in 's Heerenberg gevangen gezet wegens
paardedieverij, huisbraak en geweldenarijen. Hij heeft al
eens een gestolen paard verkocht aan zijn oom Tunnis Kock, "waard in den
Wijnberg" te Emmerik, maar als hij in de nacht van 9 op 10-6-1674 bij
Derrick Beutinck en Jan Aelberts paarden steelt, wordt hem dit noodlottig.
Tijdens het uitgebreide proces smeken zijn bedroefde ouders om genade: hun zoon
is "in sijn groote jonckheijt bij den dronk door quaat geselschap verleijt."
Het mag niet baten: hij wordt "gecondemneert bij gepronuncieerde sententie
van 2-12-1675 anderen tot exempel met de koord gestravt" Op verzoek van
zijn ouders wordt zijn lichaam na verloop van enige dagen van de galg afgenomen
en begraven.
Op 11-2-1758 hoort Derck Gerritsen alias Neuzewaart- zijn
laatste oordeel aan het stadhuis in 's Heerenberg voorlezen en ook hij maakt
zijn laatste reis naar de Galgenberg. Hij is waard in "de Hut op het
Emmerikse territoir alwaar de Swaan uithangt". Het is een trefpunt voor
allerlei gespuis, dat daar onder Dercks leiding snode plannen smeedt.
Zijn laatste grote Streich is de huisbraak bij pastoor
Adolphus Henricus Werneri van Zeddam in zijn pas gebouwde nieuwe wedem, op de
plaats waar nu nog de Wedem aan de Benedendorpsstraat tegenover het
bejaardenhuis Sydehem staat.
Bij nacht en ontij wordt daar aangeklopt om geestelijke
bijstand voor een zieke.
De pastoor stuurt zijn 28-jarige kapelaan Johannes Huibers
erop af. Hij wordt onderweg overvallen en gekneveld en met behulp van zijn
huissleutel dringen de boeven de pastorie binnen.
Bij een huiszoeking in de Swaan op
9-11-1757 worden de geroofde spullen gevonden. Derck moet hangen. Zijn zwager
Joannes van Vugt,
schoolonderwijzer te Hengelo, is bang dat
zijn zuster Sophia van Vught, de vrouw van Derck, er ook aan gaat. Daarom dient
hij een request in om zijn
"onnozele" zuster vrij te
pleiten. Als bijlage legt hij een getuigenverklaring over van allerlei
prominenten in Hengelo.
De brandstapel
Op 25-7-1605 wordt "de Heks van 's
Heerenberg" Mechtelt ten Ham tot de brandstapel veroordeeld. Wij zijn over
dit proces zeer nauwkeurig geïnformeerd door rechter Henrick van Groenen zelf.
Het hele proces ligt deze rechter klaarblijkelijk zwaar op de maag en hij
schrijft het van zich af, met alle details.
Het lijkt of hij denkt: formeel is dat
proces in orde, maar naar menselijke maatstaven gaat de brandstapel in dit
geval te ver. Is het gedrag van Mechteld wel zo afschuwelijk dat zij volledig
moet worden verdelgd en van de aardbodem moet verdwijnen?
Want dat is de grondgedachte van deze
zware straf, die in de middeleeuwen veelvuldig wordt toe gepast. Hierbij spelen
de drie oerelementen vuur, lucht en water een rol: het vuur reinigt en verteert
alle kwaad, de wind verspreidt de rook die door het vuur ontstaat, en daarmee
de boosheid van de misdadiger en de as die nog gevaarlijk zou kunnen zijn,
wordt dikwijls in het water gestrooid en door het water verspreid. Heksen
worden meestal verbrand op een heuvel waar de wind vrije toegang heeft.
In april 1680 aanhoort Berent Grobbe zijn
doodvonnis: "dat hij sal gebraght worden tot plaetsen daermen gewoondlijck
is justitie te doen, ende dat hij aldaer levendigh met den vuire gestraft ende
tot ter doot toe gebrand--nae dat doode ligchaam op een radt gelegt sal
worden". "Om klein ende frivool verschil" van mening heeft hij
drie jaar geleden "in den avondt met een pijp tuback" het huis van
Tonnis den Eickelder in Wijnbergen in brand gestoken "ende met den
ingedont des huijss ten eenemael in d'asseche geleijt". Hetzelfde is vorig
jaar bij Jan Bisselink in Wijnbergen gebeurd; vader en zoon Bisselink zijn
daarbij zozeer "beschadigt" dat zij 5 á 9 weken later zijn gestorven.
26-3-1679 stak hij het huis van Berent
Oostendorp in brand; een paar dagen later zijn alle drie Oostendorps gestorven
en tegelijk begraven. Dan heeft hij nog de pezen van het paard van Jan
Bisselink "met een hijpe achter de scheijthacken afgehouwen", twee
paarden van Berent Oostendorp met een gaffel met één tand in de borst gestoken en
de ploeg van de weduwe Bisselink in de Olde IJssel geworpen.
Acht dagen na de executie van Berent
Grobben wordt ook Derrisken van Huet, de vrouw van Jan Gijbinck, tot de
brandstapel veroordeeld. Ook zij is een pyromaan die om een klein
meningsverschil de rode haan laat kraaien. Zij heeft bijvoorbeeld ruzie met Jan
Leijgraaf en wil dat voor de rechter brengen en zij zegt: "als de fiscael
hem niet straft, dan doe ik het zelf". Een paar dagen later legt zij een
"wijck" (lont) in het strodak van de huizen Jan Leigraaf en Arent
Thuis om ze beide tegelijk in brand te steken. Gelukkig kunnen de buren snel
ingrijpen en de brand blussen, zodat de schade beperkt blijft. Ook legt zij een
"wijcke" aan het varkensschot van Jan Poor en op nieuwjaarsavond steekt
zij "met een turf kaele" zijn huis in brand.
Wie met vuur omgaat, wordt door het vuur
verteerd. Derrisken moet naar de brandstapel. Zij neemt haar lot nogal nuchter
op en laat zich nog gauw even oude kleren brengen....
Onthoofden
Meester Wolter Jansen, de scherprechter, gebruikt maar één
keer het zwaard. Dat is op 28-6-1677 als Hendersken Wolberinck wordt
terechtgesteld. Zij is 19 jaar en geboren te Bocholt. Als zij in 1676 bij Jan
Alers in Arnhem in betrekking is, wordt zij "bezwangerd" door een ruiter
Johan van de Compagnie van de graaf van Styrum. Sinds begin 1677 woont zij
"te Stokkum bij haere moeije" en sinds een maand "ten huize van
Willem te Waeter te 's Heerenberg. Zij weet met haar kind geen raad en
"vermoordt" het; zij verbergt het lijkje in het beddestro. Zij wordt
veroordeeld tot de dood aan de galg en
om op het galgenveld begraven aan de Lengelsche kapel"
begraven.verzacht": zij wordt met het zwaard te worden. Deze straf wordt
door de graaf " gericht en haar lichaam wordt "
Radbraken
De schandelijkste en meest onterende straf is het radbraken,
dat uitsluitend op mannen wordt toegepast. Reeds de Germanen kennen deze straf.
De misdadiger wordt met uitgestrekte armen en benen op de grond gelegd en
vastgebonden aan houten pinnen die in de grond geslagen worden. Dan grijpt de
scherprechter een wagenwiel en stoot daar zijn ledematen mee stuk. Met een
zware hamer bracht de scherprechter bij zijn hartsteek een zware klap toe,
waarmee de veroordeelde onmiddellijk overleed. Deze klap werd de genadeklap genoemd.
Eénmaal gebeurt op onze Galgenberg: als op 18-3-1653 Gerrit
Engelen wordt terechtgesteld. Hij heeft het er dan ook naar gemaakt.
Gerrit Engelen is een rauwe klant: hij is soldaat geweest in
een vreemd legioen, is woest en ruw, vloekt en zweert hemel en aarde bij
elkaar, heeft geen nagel om zijn gat te krabben en verdient een paar stuivers
"met bessemen te binden". Wij horen dat hij met zijn vrouw Trijne van
Essen bij Jan Egeren alias Vleut "in huijs woont" en dat zij "op
eenen heert coeken".
Op 11-11-1652 komt een dametje voorbij een "jong
vrouwspersoon bloeijent root en rondt van aengesicht ende middelmatig van
statuur". Zij is 20 jaar, heeft een zwart kapje op het hoofd en een korf
en pakketje aan de arm. Zij is op reis naar Bocholt. Gerrit Engelen likt zijn
baard en biedt haar aan de weg over Bergherbos te wijzen. Dat doet hij wel
vaker. Tegen de avond gaan zij langs de Vossenweg den Bosch op. Bij "de
Papegaai Schach op de Cruiswegh" ontmoeten zij Reint Vos uit Beek, die
juist met zijn kar met stenen uit Emmerik komt. "Wat denk je Reint"
zegt Gerrit, "zouden wij Emmerik nog binnen kunnen komen, voordat de poort
dicht gaat?" Reint antwoordt: "Soo ghij daer niet in komt, soo hebt
ghij noch een goeden bijslaep bij u". Hij denkt: wat gek dat zo'n meid op
dit uur met Gerrit den bosch op gaat.
Reint heeft gelijk: veertien dagen later, op 25-11-1652,
wordt de jonge vrouw gevonden "in een cuijl besijden den voorschreven
Vossenwegh". Zij is niet alleen "beroofd van klederen en andere
meubilien, maar oock met een hosebandts lindt op haer slincker schouder om
haeren hals thoe geknupt,
geworcht ende vermoordet".
De justitie heeft ook in 1652 al een lange arm: Gerrit
Engelen en Jan van Egeren bekennen op de pijnbank dat zij samen dat vrouwmens
hebben beroofd, verkracht en vermoord. Het verhaal wordt in de stukken in
geuren en kleuren opgedist. "T welcke alsoo tesamen sijnen schrickelicke
feijten, die in een Landt van Justitie geensins behooren geleden, maer anderen
ten exempel gestraft te worden". De rechtsgeleerden in Arnhem, Everhard
Everijn, Gosewijn van Steenler en Hendrik Temminck adviseren het tweetal te
condemneren om "door den Scherprichter gebracht te worden ter plaetsen
daermen gewoonlijck is Justitie te doen, ende daar op een rat gelecht ende vast
gemaeckt sijnde, met een heete knijptange in elcken dijckte van beijde sijne
beenen eens geknepen te worden", en dat hem daerna met een rad
"beijde de beenen onder de knijen, ende beijde de armen onder de ellebogen
sullen worden gebroken, voortz met een Bijle zijn hooft affgehouwen, en 't
selve op een pinne gestelt worden, ende het rat met het doode lichaem om hoogh
met aenhanginge van een kluppel opgericht sall worden."
Knijpen
met gloeiende tangen
Deze straf wordt geëist tegen Gerrit Engelen en Jan van
Egeren Alias Vleut in 1653. Zij hebben het dan ook wel erg bont gemaakt.
Geseling
In veel gevallen oordeelt de rechter "dat hij ... ter
plaetsen daer men gewoonlick is die
justitie te doen sall gebracht ende aldaer een anderen tot exempel door
den scherprechter, de rugh ontbloot sijnde, strengelijck gegeijselt worden ...
en verder in perpetuum verbannen". Als hij nog eens in handen van de
justitie valt,
"sal hij gestraft worden aen het lijf ende leven".
Deze straf ondergaan Garrit Everts 1665; Jan ten Ham 1665:
Andries Faessen en Jennecken Busser in
Didam 1669; Berent Arntsen 1673; Herman Scheperheim 1675; Ennecken Beeftinck 1679; Frerick Derrix, Enneken
Cornelissen, Derck Peters en Berentjen Stokman 1685, Louis Constant de
dansmeester van de gravin 1685; Willem Hegmisse en zijn stiefdochter Gerritjen
Berentsen 1687;
Herman ter Horst 1690; Christina Anthoni 1694: Frans
Libertijn en Daeltje en Jenne Willems heidenen 1713; Peter Lieftinck 1715;
Berend Huijsman en zijn vrouw Anna van Herwaerden 1714: Wesseltje Wanders 1715;
Johan Conrad Puls 1716; Trijn Berentsen 1720; Christoffel la Coste1, Anna
Waters en Johan Wilhelm Vinck 1723; Hendrick Lammers 1725; Gertrud Morelle
heidinne 1728;
Jacob Moses jood 1733; Frederik Joling 1787; Hendrik
schoemaker 1795.
Die mensen hebben zich schuldig gemaakt aan huisbraak,
knevelarij, (hout)dieverij, concubinaat, overspel, ontucht, bloedschande,
vagebonderij, misbruik van collectebrieven. En zij worden praktisch allemaal
verbannen.
Brandmerken
In sommige gevallen schrijft de misdadencataloog voor dat de
misdadiger na de geseling nog een merk in zijn vlees wordt gebrand, voordat hij
het land wordt uitgestuurd.
Dat gebeurt bijvoorbeeld met Jenneken Brusser 1689; en Derck
Peters 1685.
Verbanning
Zelden wordt iemand verbannen zonder tevoren gegeseld en
soms ook nog gebrandmerkt te zijn. Het placaat van 6-1-1699 is hierin
onverbiddelijk.
In het geval van Andries Faessen en Jenneken Busser (1669)
worden hun bezittingen in beslag genomen en er wordt op 15-12-1668 een
nauwkeurige inventaris van opgemaakt.
- De afgedankte Brandenburgse soldaat Daniel Chevalier en
zij vrouw Jenneken de dochter van "decker" (vilder) Aeswin leven van
de bedelarij en Jenneken "haer
hanteringe is in Didam: wolle
spinnen en coussen braijen" Zij wonen bij Ida Planten, maar als de grond
hun te heet wordt onder de voeten, zijn zij er in de nacht "met stelle
trommelen doorgegaan".
Een dergelijk verbanning kan "eeuwig" of een
bepaalde tijd duren. En wee degene die het waagt er zich niets van aan te
trekken. Bij "violatie" van de verbanning worden geseling en
brandmerking herhaald, soms met een strop om de hals die aan de wipgalg is
vastgemaakt. Daarmee wordt aangegeven dat de deliquenten een volgende keer zijn
leven zal eindigen aan de galg.
- Beernt ten Oordt, "waerdt op 't haegedoorntien
gelegen voor de stadt 's Heerenberghe" (op de noordelijke hoek van de
huidige Zeddamseweg en Stokkumseweg) wordt op 21-2-1660 veroordeeld om binnen
acht dagen te vertrekken wegens "over gekochte goederen die hij zoude
geweten hebben dat gestolen waren". Wegens heling dus.
- Peter Iserman wordt op 19-2-1664 voor eeuwig verbannen,
omdat hij de Zeddamse torenmolen onbruikbaar heeft gemaakt door de praam in te
smeren met smalt. (de vang, praam is een reconstructie in een windmolen, die om
het aswiel of bovenwiel grijpt om het wiekenkruis stil te zetten).
Een banneling wordt door de ambtenaren van justitie, de
scholt en onderscholt, begeleid "tot de uiterste grenzen van het
graafschap Bergh".
- In Etten speelt zich op 16-7-1673 het volgende drama af.
Herman Scheperheim wordt met een gavel aangevallen door Herman Jurriens, de
enige zoon van Jurrien Adams en Griete van Onna. Herman Scheperheim trekt zijn
mes en stoot toe "soedanigh dat hij (Herman Jurriens) so datelick ofte
emmers in minder als een quartier uirs tit op de plaetse in des moeders armen
ter aerde gesoncken ende gestorven" is. In het gevecht snijdt hij de vader
verscheidene malen over de hoed "ende in 't lijf tot over de kinnebacke
soo het geweldich bloede" en de schortband van de moeder snijdt hij in
stukken.
Hij wordt op 25-1-1675 voor drie jaar
verbannen, maar... hij is meteen na de daad naar het buitenland, naar Wehl
gevlucht.
Interessant is het proces tegen Caspar
van Leeuwen in Lengel. Hij is 60 jaar, zijn beroep is timmerman, maar hij heeft
ook tabak geplant en in 's Heerenberg geslacht. Samen met zijn zoon Hendrik,
Willem Javelot en Gerrit Lamberts worden dieverijen georganiseerd: bij nacht
slaan zij hun slag in Zeddam, Lengel en alom en roven huisraad, koorn,
hoenders, spek, schink en andere etenswaren'
Ook stelen zijn schapen. Zij worden
bijvoorbeeld bij Geurt Custer in Kilder uit de schaapschot en "door den
Sinderdijk (die na Deutcom heen op gaet) door die Wijnbergsche straeten na het
huis van Caspar van Leeuwen gedreven". Daar worden zijn in de kelder
meteen geslacht; Caspar belandt in de nor. Maar... hij is kerkmeester van de
kerk van Zeddam en Dominee Meinoldus Boeseken meent iets te moeten ondernemen.
Hij gaat met vrouw van Leeuwen naar advocaat Dr. Dam in Doetinchem en laat hem
een pittige brief opstellen.Vrouw Van Leeuwen haalt hem de volgende dag in
Doetinchem af. Het mag hem echter niet baten; Caspar wordt verbannen.
- Hetzelfde lot treft de 13-jarige Peter
Lieftinck. Samen met Garrit Weijers moet hij in de nacht van 15 op 16-11-1713
Thomas Lammerts bewaken, die wegens vrouwenkracht in de gevangenis zit. Maar de
vader van Thomas heeft Peter omgekocht: als hij zijn zoon helpt ontsnappen,
krijgt hij "een nieuwe carsaejen hemtrock, een box en een nieuwe
hoedt". Vader koopt in Emmerik een stevig touw en dat wordt Peter
"onder den boxenbant om het lijff gebonden". Als Gerrit Weijers 's
nachts om 3 uur bij het vuur zit te slapen, maakt Peter het touw aan een
vensterbank vast en Thomas laat zich daarlangs van den toren naar beneden zakken.
Maar dat heeft hij mis: hij wordt gegeseld en verbannen.
- Vagebonden en vooral
"heidenen" (zigeuners) vormen een echte plaag voor de bevolking. Met
de moraal nemen zij het niet zo nauw; zij leven in ontucht en stelen en roven
bij het leven. Complete klopjachten worden georganiseerd om hen te vangen en
zij worden zonder pardon het land uitgezet. In december 1713 slaat de troep van
meer dan 25 heidenen zijn kampement op in de Bijvank. Drie worden er gevangen
en belanden in de gevangenis en zij worden op 29-12-1713 op de Galgenberg
afgestraft: Frans Libertijn uit Danzig wordt gegeseld, Daeltje uit Grafdijk in
Holland heeft in Hamburg al een brandmerk opgelopen en nu opnieuw gegeseld en
gebrandmerkt; Jenne Willems uit de buurt van Bremen komt er zonder lijfstraf
van af, want zij is "op het uijterste swanger" van haar vrijer
Hendrik Waaten; zij wordt "met roeden om de hals publiek tentoongesteld
ter tijd en wijlen" Daetje gegeseld en gebrandmerkt wordt. Het drietal
wordt door de justitie het land uitgezet.
- Rut Bosman uit Wehl
steelt hout van Gerhard van Erp, twee broden uit de bakoven van Derk Jansen
in Didam en een rad van een wagen
"van de Hoeffsche jongens". Hij is "niet van de snoodse en
boosaerdigste dieven, immers ten minste niet met het allerganste verstant
begaeft"; daarom krijgt hij een milde straf. Hij moet met genomen met
roeden omhangen aan de kaak staan en wordt dan verbannen.
- Een merkwaardig proces wordt gevoerd tegen Johan Coerdt
Puls, omstreeks 1675 geboren te Wellingholzhausen onder Melle bij Osnabrück.
Hij is in Didam
gevangen genomen, omdat hij met een boek en een perkamenten
bedelbrief geld inzamelde voor de bouwvallige kerk in Oesede bij Osnabrück. De
scholt van Didam vindt dat verdacht
en stuurt Puls naar de gevangenis in 's Heerenberg.
Boek en bedelbrief worden in beslag. De rechtbank neemt op
13-7-1716 een verhoor af en trekt zijn verhaal na door een brief te schrijven
aan pastoor H.F. Becks van Oesede. Die schrijft een Latijnse brief terug. Wat
blijkt nu? Joan Conrad Puls uit Boniksike en Evert Röckner uit Iburg nemen aan
om gedurende
vier maanden, namelijk van 23-1-1714 tot mei, in het bisdom
Osnabrück en in de buurt 12 rijksdaalders bij elkaar te collecteren voor het
herstel van de kerk van Oesede; al wat zij meer inzamelen, mogen zij zelf
behouden. De hulpbisschop van Osnabrück, Otto graaf van Bronkhorst, stelt een
schitterende oorkonde op perkament op en daarmee gaan de heren op pad. Evert Röckner werkt zijn zaken netjes af,
maar Coerdt Puls blijft alsmaar collecteren zonder een cent af te dragen. Dat
schrijft tenminste de pastoor. Coerdt zelf weet dat
zogenaamd niet en zegt: via zijn vrouw heeft hij de pastoor
25 rijksdaalder
bezorgt. Dat is natuurlijk gelogen: de pastoor ontvangt
nooit geld en ziet ook de man nooit terug. Hij schrijft aan het gerecht:
"Straf die bedrieger maar behoorlijk en verbrand die bedelbrief: dan kan
er geen bedrog meer gepleegd
worden. En als de man soms nog geld op zak heeft (wat ik
niet geloven kan)
stuur het dan maar aan mij op.
Puls wordt gegeseld, gebrandmerkt en voor eeuwig uit de
landen en heerlijkheden van de graaf van Bergh verbannen.
_ In november 1722 wordt een "bedeljacht" gehouden
en drie vagebonden worden gevangen genomen: Christoffel La Coste, marketenter,
31 jaar, geboren te Maastricht in de Sint-Nicolaasparochie op de Boxstraat,
zijn vader is houtkoper - Anna Waters, 20 á 21 jaar, geboren te Kevelaer, haar
vader is "tychelaer"- Johan Willem Vinck, circa 35 jaar, geboren te
"Zinsigh" boven Bonn, zoon van Hendrick Vinck en Anna Maria Wighterman;
hij maakte strooien hoeden, heeft 8 3/4 jaar wegens
desertie op de citadel in Wesel gevangen gezeten; nu bedelt hij. Zij worden
alle "tot geesselinge" gecondemneert" en verbannen.
- Bij Evert Harmsen op "den Roden Pas in Beek"
logeren op woensdag 16-2-1774 een stel vagebonden: Wilhelm Kobel alias Blum,
"ein schlauer Spitzbub",
en Maria Agnes Averbach die zich ook Wienders noemt naar de
tweede man
waarmee haar moeder Maria Perebooms is gehuwd. De volgende
dag, donderdag worden zij opgebracht naar 's Heerenberg.
- Het Beekse paar Wijnand Elbers en Margaretha Bruijn wordt
op 21-11-1790 ook verbannen. De man wegens "schenden, afhakken en stelen
van hout in het
Berghsche Bosch", de vrouw wegens het stelen van een
zak meel op de Zeddamse molen.
Boete
Een enkele maal komt een spitsboef er zonder lijfstraf af en
moet hij alleen een boete betalen, voordat hij verbannen wordt. Zo gaat het met
Derck van Sinderen:
1665, Albert Verheij, "in de wandeling Kleinen Albert
genoemt" te Didam: 1673 en
Hendrik van Huet 1679.
- Hendrik van Huet is getrouwd, maar hij heeft al twee
kinderen bij de hiervoor genoemde Enneken Beeftinck; hij heeft haar beloofd te
trouwen zodra zijn vrouw is gestorven. Voor de rechter voert hij als excuus
aan: "hadden 't in eere gemeijnt en waeren voor Godt echte luijden
alhoewell sij nog niet voor de Kercke getrouwt waren".
- 100 Gulden boete betaalt ook onderscholt Reiner Rutten en
hij wordt niet eens verbannen voor moord! Dat zit zo. Op 14-4-1672 zit een
gezelschap te pimpelen "in die Caemer op den Sleedoorn vóór de
Meullepoort" te 's Heerenberg. In de keuken zit Derck Rutten, de vader van
Reiner, Borchart Jochums en Gerrit Huijberts; tussen hen rijst "over het
ahnnemen van krijghsvolck einige twist ende krackeel". Wat je je daarbij
voor moet stellen, weet ik niet. Maar de twist loopt zo hoog dat Jochums en
Huijberts de Ruttens achterna gaan, daar de huisdeur met geweld openstoten
"met blancke messen in haer handen" en roepen: "tZa Ghij honden,
ghij schelmen! Sijdt ghij ehrlicke keerls so kompt her uijt!" Reiner
Rutten wacht de aanval niet af; hij heeft Huijberts "met een schup ahn
sijn hoofft geslaegen, daervan hij eenige daegen daernae... is comen te
overlijden"... Dat is toch duidelijk noodweer, of niet! Maar het kost hem
wel een
forse boete.
- Als Bernt Stam in 1694 op Loilerbosch bij houtdieverij wordt betrapt en door de vorster in
"corporele hegtenisse" wordt genomen en naar het gevang op het Slot
in 's-Heerenberg wordt gebracht, stellen zich zijn vader en moeder Hendrik Stam
en Grietjen Berntsen garant voor betaling van de kosten en de boete en stellen
hun huis en hof in Holthuisen als
onderpand.
- Wanner Kelderman uit Beek deelt in Korterbosch, maar naast
het hout dat
"men hett ordinaire ijser aangeslagen" is, neemt
hij nog drie of vier bomen extra mee. Peter Vinck betrapt hem, terwijl hij
bezig is "de onaengeslagen stammen in
schransen te binden".
Wanner wil hem omkopen en biedt hem een half malder
boekweit. Maar daar trapt Peter niet in.
Tuchthuis
In Amsterdam ontstaat in 1595 het eerste tuchthuis, ook
spinhuis genoemd. Volgens de zedenleer van Calvijn is rusteloze arbeid het
enige middel om te
ontkomen aan de eeuwige verdoemenis en om het eeuwige heil
te verwerven.
Wie dat principe niet uit vrije wil in zijn leven toepast,
moet ertoe gedwongen worden. En dat gebeurt in het tuchthuis Als 17-8-1764
Jonker Johan Hagewoldt wegens paardedieverij tot den koorde wordt veroordeeld,
dringt zijn (adellijke) familie er bij de graaf van Bergh op aan zijn leven te
sparen. Bij akte van 13-2-1695 bepaalt deze dat de doodstraf moet worden
veranderd in levenslang tuchthuis. De familie van de delinquent neemt de kosten
van dit tuchthuis voor haar rekening zolang jonker Johan leeft.
- Arent Versteegen is de justitie te glad af. Op 19-12-1763
wordt hij wegens
houtdieverij veroordeeld tot een boete van 500 gulden,
"bij manquement tot zes jaar int provinciaal tuchthuis". Dit laatste
kan alleen gebeuren "buiten den last der Domeinen deser Provintie" en
besloten wordt dat het graafschap Bergh de kosten zal betalen. Het Berghse
gericht komt met Derk Wentink, opzichter van het tuchthuis van Gelderland
overeen te betalen: bij het binnenkomen voor 1 jaar f. 25.00.00; voor sluitgeld
f. 03.00.00; voor des momboirs dienaars f. 03.00.00
voor een deeken 05.05.00; voor een martras f. 05.00.00; voor
een spinnewiel
f. 05.10.00; totaal f. 44.15.00.
Intussen zit Arndt Versteegen in de gevangenis "onder
de Cancelerie" op Huis Bergh...Maar op 22-1-1764 rapporteert Harmen Swep,
de gevangenbewaarder: "Derck Tijmesen en Bernt Brugman hadden de wacht en
zij waren juist afgelost door de zoon van Hendrik Fedderinck en Gart Meurs die
die taak waarnam voor de weduwe van Alof Verheij. Toen ik bij het gevangenhuijs
kwam, was Arndt uitgebroken..."
- Frederik Joling is een recidivist: hij is al tweemaal
gegeseld en gebrandmerkt wegens dieverijen en nu is het alweer zo laat. Op
7-7-1787 wordt hij opnieuw
veroordeeld om gegeseld en gebrandmerkt te worden "met
een strop om de hals
aan de wipgalg vastgemaakt." Maar nu is het uit: hij
wordt levenslang in het tuchthuis opgesloten "om aldaer met handen arbeid
de kost te winnen".
- Op 19-8-1790 bepaalt de rechter dat Jacobus Gosseling, op
23-10-1765 te
Didam
geboren, 40 jaar naar het tuchthuis moet, want hij slaapt bij zijn moeder en is
een actieve pyromaan; hij heeft de huizen van Albert Kuijer, Nol Kerstjens
Hendrik de Reus, de weduwe Berentsen, Harmen Jansen en van
zijn eigen moeder in de brand gestoken. Hij moet zijn straf in Arnhem
uitzitten.
Kaakstelling
Uit de bronnen blijkt dat al in de 12e en 13e eeuw
misdadigers "aan de kaak gesteld" worden. Tot spot van de
toeschouwers. De "kaak" kan allerlei vormen hebben; op de markt in 's
Heerenberg staat heden ten dage een kaak zoals die vroeger op de bekende
tabakspakjes "Van Rossum Troost" te zien was. Of dit met de historie
klopt, weet ik niet. Wat nu op de Markt staat, is namaak uit de tijd van "
's Heerenberg 600 jaar stad" (1979)
- In ieder geval is er in 's Heerenberg een inrichting om
mensen aan de kaak te stellen, want op 15-3-1682 moeten Abraham Jansen en
Frederik Hendricks "met een bord op de borst" te kijk staan, omdat
zij hun dagelijks werk maakten van "beurssnijderij", d.i.
zakkenrollen. Op de Vaart (d.i. de Heilig Bloedprocessie) te
Boxmeer, te Amsterdam, Haarlem, Leiden, Naarden, Groningen,
Utrecht, Nijmegen en andere plaatsen en ook te 's Heerenberg "op de
peerdemarckt".
Op het bord staan hun naam en het begane misdrijf.
- Hetzelfde lot treft Willem Herkes. Volgens zeggen van zijn
vader is hij "vier jaren voor de Bisschopstijd" (1672) geboren.
Vorster Peter Vinck betrapt hem in het Lengelerbosch met afgehouwen
beukenbomen. Volgens placaat van 17-10-1715 wordt hij veroordeeld tot een boete
van 500 gulden of "sufficiante borgstelling" en de kosten van de
procedure en voorts: "dat hij publijckelijck aende kaeck sal worden geset
en vast gemaeckt met het aengesicht
naar de omstanders en het beuckenholt soo hij gehouwen
heeft... voor de borst van sijn lichaem vast gebonden, en aldaer ten exempel
voir den tijt van een half uijr
publiekelijck ten toon staan ende vervolgens voor den tijd van twee
jaeren gebannen uijt dese Graefschap Berge, voorts uijt alle andere
Graefschappen en Heerlickheden tot den Hooggraeflijcken Huijse en familie van
den Bergh gehoorende op poene van swaerder straffe".
Wordt vervolgd criminelen 2...