verdrinkingsdood kapelaan engels
Heer kapelaan Engels verdronk in de Breuly
door Th J. G. Goossen, Zevenaar
Verdrinking
Eeuwenlang was het gebruik,
ja zelfs een plicht geweest om drenkelingen met de voeten in het water te laten
liggen totdat er een gerechtelijk of een medisch onderzoek had
plaatsgevonden. Het spreekt vanzelf dat deze handelwijze niet bevorderlijk was voor het weer opwekken der
levensgeesten. Toch gebeurde dat wel, althans in die gevallen waarin men nog
een gunstig resultaat meende te mogen verwachten. De toegepaste methoden van
reanimatie varieerden van het met het hoofd naar beneden laten hangen en het
rollen over een ton, tot aderlating, klysma en prikkelingen van de keel
(bijvoorbeeld door middel van een veer) om het slachtoffer te laten braken.
Een van de door de Maatschappij tot redding van drenkelingen
(1767) gedane aanbevelingen gold de zogenaamde tabaksrookklister, een reeds in
de tweede helft van de 17de eeuw bekend apparaat, door middel waarvan
de rook in de ingewanden van schijndoden in het algemeen, in het bijzonder drenkelingen
worden geblazen. Een combinatie, bestaande uit toediening van tabaksrook,
inblazing van verse lucht in de longen, verwarming door middel van wrijvingen,
hete doeken, of, beter nog, door "natuurlijke lichaamswarmte", werd de meest
aangeprezen methode om levens van drenkelingen te redden.
Op 29 oktober 1770 en nog
eens op 25 maart 1776 werd door de Pruisische c.q. Kleefse autoriteiten bevolen
verdronken of anderszins verongelukte personen naar het dichtstbijzijnde huis
over te brengen en daar alle voorgeschreven middelen tot wederopwekking toe te
passen. Deze bestond in kort uit drogen en verwarmen, wrijven, aderlaten,
kunstmatige ademhaling en aanwending van de tabaksrookklister.
Verdrinking van kapelaan Arnold Engels in de Breuly
Tegen 7 uur in de morgen kwam
het dienstmeisje van Willem Grob uit Ooij, wanneer zij op weg was naar de
Oud-Zevenaarse kerk, bij Willem Gesthuizen
binnengelopen en vertelde hem dat er een mens in de Breuly lag, die zij
niet kende.
Met dit gezegde was
Gesthuizen gelijk naar de Breuly gerend en had met hulp van Berend Janssen uit
Ooij de drenkeling uit het water getrokken. Verder kwamen nog te hulp Berend
Clabbers en Willem Herben.
Den 2 mei 1792 's voormiddag
om half negen ben ik, chirurgijn C.P.M. Berlijn, geroepen bij den drenkeling
aan De Breuly in Oud-Zevenaar. Met alle voortvarendheid heb ik al mijn
instrumenten, die bij redding van drenkelingen nodig zijn, meegenomen. Toen ik
aan de dijk kwam heb ik de heer kapelaan Engels zien liggen met zijn hoofd in
de hoogte van de dijk en de benen naar beneden. Het schuim stond hem rond de
mond en met de geringste beweging aan zijn lichaam kwam er veel water uit zijn
mond gelopen.
Zijn halsdoek heb ik
doorgeknipt en de kleding losgemaakt. Met 8 á 10 man is de drenkeling voorzichtig
naar het dichtstbijzijnde huis gebracht. Hij werd op veel stro gelegd en zijn
natte kleding werden verwijderd en daarna een wollen hemd aangetrokken. Het
hoofd werd iets naar boven gelegd en met veel warme dekens werd zijn lichaam
toegedekt. Een warme kruik werd aan zijn voeten gelegd. Verder werd het hele
lichaam met warme doeken en warm as ingewreven. Het hoofd en slapen werden met
geestverwekkende kruiden ingewreven en de neus met doordringende
ammoniakvloeistof ingespoten en met een pen ook in zijn neus geprikkeld en met
tussenpozen tabaksrook in de endeldarm geblazen. Een verslapping van de
sluitspier kon worden vastgesteld, waar ook de gerechtsdienaren mee werden
ingelicht.
Er werd mond opmond beademing
toegepast. Een aderlating op de arm gaf maar zeer weinig bloed af. Ongeveer een
klein theekopje braakwortel aan de maag in geblazen en in tussentijd doorgegaan
met wrijven over het hele lichaam.
Met de behandeling waren zij
4 uur bezig geweest, maar er was maar geen geringste teken van leven te
bespeuren.
De chirurgijn had de
drenkeling in bed laten leggen en toegedekt met een warme deken en een warme
kruik aan zijn voeteinde, terwijl er nog steeds gewreven werd. Op zijn voorstel
om twee mensen naakt naast hem in bed gaan liggen, kwam geen respons. De
chirurgijn werd afgelost door dokter Clumper. Deze onderzocht ook de drenkeling
en stelde vast dat alle moeite tot redding van deze drenkeling te vergeefs was
en de patiënt inmiddels helemaal stijf was geworden. 's Avonds tussen 6 en 7
uur vertrok, met instemming van dokter Clumper, chirurgijn Berlijn nadat hij
nog de drenkeling met een warme deken en kruiken had voorzien.
Het gerechtelijk verslag werd
in het bijzijn van de gerechtsdienaren ondertekent door chirurgijn Berlijn op
27 mei 1792.
(OAZ inv. nr 1834)
De familie werd ingelicht
en het gerecht hield zich bezig met het rapporteren van het ongeval.
Nadat de familie op de hoogte
was gebracht kwamen spoedig een broer van de
overleden kapelaan Arnold
Engels en zijn zwager Derk van Gemeren, die met een zuster genaamd Mechteld
Engels gehuwd was.
Voor de zakelijke afwikkeling
bij het gerecht en de notaris wezen de familie hun ongehuwde zuster Johanna
Engels, die te Kervendonck woonachtig was en de boedelscheiding moest regelen.
De zakelijke kant werd als
volgt: De vorige zondag, eerste Pinksterdag, 's morgens tussen 7 en 8 uur werd
bij het gerecht aangegeven dat er bij Oud-Zevenaar een mens verdronken was. Een
gerechtspersoon vertrok in gezelschap van de chirurgijn Berlijn onmiddellijk
naar de plek des onheil.
Het eerste aanblik was dat werkelijk de hier woonachtige kapelaan Engels
aan de dijk lag en verdronken leek. Hoewel
het lichaam meteen in het dichtstbijzijnde huis werd gebracht en alle
mogelijkheden geprobeerd om de drenkeling weer tot leven op te wekken. Uiteindelijk
moest dokter Clumper vaststellen dat de kapelaan reeds overleden was. Kapelaan
Engels werd de tweede dag na zijn verdrinking 's morgens vroeg begraven.
Uit het onderzoek van dokter
Clumper en de vele getuigen kwam vast te staan dat er van een zelfmoord geen
sprake kon zijn. Het vermoeden bestond, dat de
kapelaan in het water was geraakt
en krampen kreeg en op die wijze zonder hulp op redding zijn leven verloor.
Mogelijkerwijze had hij nog geprobeerd om zich aan de bekisting, die de oever
beschermde tegen het afbreken, vast te pakken, tenminste, men vond hem met de
kop naar de opstaande dijkrand liggen.
Bij de zodanig aangetroffen
houding had men geen twijfels om de kapelaan
's morgens vroeg op het rooms
katholieke kerkhof te begraven.
Zijn waardevolle bezittingen
zijn meteen verzegeld, terwijl zijn hele vermogen
met schulden overladen waren.
Derk van Gemeren en een broer van de kapelaan verklaren dat wat nog rest aan de
nalatenschap van de kapelaan ter afwikkeling in handen te geven van pastoor
Theben, pastoor van de St. Andreasparochie te Zevenaar. De zuster van de
kapelaan, Johanna Engels uit Kervendonck had niets meer van zich laten horen en
daarom werd besloten om de zaken toch maar af te handelen.