Verstoorde zondagsrust Zevenaar

16-01-2012 20:47
Verstoorde zondagsrust in Zevenaar
Theo J G Goossen, Zevenaar

Onderofficier Wasmouth, die regelmatig in Zevenaar vertoefde om nieuwe rekruten voor het Pruisische leger te ronselen, zorgde zondag 24 april 1776 voor een volksopstand in Zevenaar.
Deze volksopstand was veroorzaakt, door een wervingsofficier zich schuldig maakte aan ongeoorloofde praktijken.
Een soldaat ingelijfd bij het Hollandse leger, was met ziekenverlof vanuit Suriname huiswaarts gezonden. De auditeur-militair te Willemstad was van oordeel dat hij thuis een goede medische behandeling mocht verwachten. Zodra hij weer geheel hersteld was van zijn ziekte moest hij zich gaan melden bij zijn garnizoen te ’s Hertogenbosch. Zijn verlofpas was nat geweest en op de vouwlijn ingescheurd. Tekst en onderschrift waren nog duidelijk leesbaar.
Wasmouth, waar de kennis meer in de kan, dan in de man stak, had op slinkse wijze de zieke verlofganger in handen weten te krijgen. Dienstijverig en in een enigszins beschonken toestand kwam hij met de soldaat bij de district-inspecteur Bötticher om de echtheid van de verlofpas te controleren. Bötticher oordeelde dat zijn papieren in orde waren, maar vond dat de gezondheidstoestand van de verlofganger te wensen overliet.
De zaak zou hiermede afgedaan moeten zijn, als opeens Wasmouth hem krachtig beetpakte en dwong om in het Pruisische leger dienst te nemen. Ziek of niet, hij zou meteen op transport gesteld worden.
In zijn overweging gunde Bötticher de werver Wasmouth graag de man. Bötticher ging er trots op dat hij in zijn aderen zowel Brandenburgs- als Pruisisch bloed had en een soldatenhart in zijn borstkas.
Toch bekroop Bötticher de angst enigszins en hij vreesde voor zijn eigen veiligheid, indien hij deze ronselarij zou accepteren. In zijn functie als district-inspecteur moest hij regelmatig naar Arnhem of de andere kant op en daarbij Elten passeren, waar de verlofganger woonde. De mogelijkheid zat erin dat hij onderweg in elkaar werd geslagen.
Bötticher was van mening, dat Wasmouth de verlofganger had moeten overreden om tegen betere condities een dienstcontract bij zijn compagnie afsloot. Hij hield de wervingsonderofficier tevens voor, dat het bij wet verboden is om zowel onderdanen als buitenlanders op gewelddadige wijze voor het leger aan te werven.
Deze voorgehouden regels bevielen de werver niet en hij vertrok woedend naar het Zevenaarse wervingshuis.
Als Bötticher alles van te voren wist, dan had hij de verlofganger in veiligheid gebracht.
Maar op het moment meende hij dat de verlofganger weleens van mening kon veranderen. Bötticher zag het als zijn taak te ijveren voor de Pruisische staat. Holland was immers niet zijn opdrachtgever.
De Zevenaarse burgers zagen, hoe Wasmouth de zieke verlofganger mishandelde.
Iedereen was op straat en uitte zijn woede op de werver en eiste ingreep van Bötticher. Zoiets was toch niet gepermitteerd.
Bötticher, die min of meer de zaak als afgedaan beschouwde, werd weer in zijn rust verstoord.
Een zekere Doctor Jurist de Nerée kwam bevend en trillend, alsof moord en brand geschied was, bij hem. Een helse consternatie; meer dan de zaak waard was. Totaal onthutst riep hij: “Mijn God, laat alstublieft de werver bij kop en kont pakken en naar Wesel afvoeren, anders moet ik of een ander het doen. Hij heeft een onschuldige man in elkaar geslagen, tot bloedens toe, om hem met geweld in zijn dienst te krijgen”. Daarbij voegde de Heer de Nerée er aan toe: “een hoog zwangere vrouw krijst in deze bewoording de gehele stad door en ze zouden Bötticher anders zelf wel aanpakken als hij de verlofganger niet beschermde”. Heel Zevenaar was in rep en roer gekomen.
De krasse woorden van Doctor de Nerée zetten Bötticher tot actie aan. Hij riep zijn stadsbode Boldte, die vroeger lange tijd gediend had als sergeant in het leger, om naar Wasmouth te gaan met bevel hem te verzoeken al het mogelijke te doen om de rust in de stad te herstellen.
Daarbij moet Wasmouth duidelijk worden gemaakt dat pressie op iemand uitoefenen ongeoorloofd zijn. Bindt Wasmouth niet in, dan treft Bötticher zelf maatregel. Bötticher hoopt, dat hij daartoe geen gebruik hoeft te maken.
Nadat Boldte deze boodschap had overgebracht, werd het inderdaad rustig in de stad.
Bötticher had Wasmouth en de soldaat niet meer gezien. Het laatste bericht, dat hem ter ore kwam was dat de veldwachter Gunther de soldaat in zijn huis nam, om hem door iemand naar Elten te laten wegbrengen.
Maandagmorgen ging de rechter, J.B.C. von Hecking, bij Wasmouth zich eens op de hoogte van de zaak stellen. Hij wist officieel van niets. Hij was zondag niet in Zevenaar geweest. De luitenant-generaal verlangde van Von Hecking een verslag van het voorval.
Bij het logeeradres van Wasmouth had de rechter een paar maal aangeklopt. Wasmouth bleek niet meer daar aanwezig te zijn. Hij was in alle vroegte met de wagen vertrokken naar zijn garnizoen in Wesel. Dan maar voor inlichtingen bij Bötticher aankloppen. Deze deelde hem mede, dat er al een brief aan de garnizoenscommandant onderweg was met uitleg over de gang van zake. Misschien kon Wasmouth hiervoor een bestraffing krijgen. Bötticher, die achter de Pruisische krijgsdienst stond, zou dat liever niet hebben en verzocht om clementie voor de man. Hij verwees daarbij op de goede verdiensten van Wasmouth, die hij aan het land had bewezen.
Aan de stedelingen had Bötticher verteld, dat zij hem nergens van moesten verdenken. Hij had zijn best gedaan dat Wasmouth zijn straf in Wesel wel zal krijgen. Terugkomend op de jurist de Nerée, deze had veel diplomatieker moeten optreden. De verlofganger kon zonder kosten bijna meegenomen worden. Er stond de Nerée andere middelen ter beschikking.
Wasmouth had zeker zijn wervingspoging opgegeven als de soldaat met een som geld of in natura was afgekocht.