Volksgebruiken in Ooij/Zevenaar

13-08-2014 20:40
Volksgebruiken in Ooij/Zevenaar
door Theo Goossen te Zevenaar
 

Niet zelden wordt er over folklore in negatieve zin gesproken. Dan staat folklore gelijk met achterlijkheid. Het was indertijd de bekende schrijver Piet Bakker die het zo formuleerde:
"Herrie brandstichting, bedelarij en dierenmishandeling".
Ook wordt de term folklore wel onvriendelijk gebruikt als de schrijver - want meestal zijn het schrijvers - een hekel heeft aan bepaalde toestanden op politiek, godsdienstig, maatschappelijk of ander gebied.
Van Dale geeft als omschrijving: Folklore is: "De gezamenlijke oude zeden en gebruiken, volksoverleveringen. Het bijgeloof en de vooroordelen, zoals die onder het volk voortleven".
De zeden en gebruiken hebben betrekking op het huisgezin, de familie en de buurt. Folklore omvat dus wel een wijd terrein en kan eigenlijk beter met 'volksspelen en volkstradities' worden omschreven. Het gaat om die gebruiken, feesten, spelen en tradities die zijn gebonden aan de loop van het jaar. Tot in het kleinste dorp steken in de zomer de geslaagden de vlag uit, hangen de tas met boeken en schriften aan de vlaggenstok en niemand zal kunnen zeggen wie het eerste was die op de gedachte is gekomen op om op deze wijze de voltooiing van de schoolloopbaan te demonstreren, noch in welk jaar dit het eerst gebeurde.
Wij hebben hierboven Piet Bakker geciteerd, die de folklore maar niks vond, omdat die volgens hem met allerlei vervelende toestanden gepaard ging.
Een dergelijk uitspraak generaliseert, maar is wel een feit, dat Bakker met zijn karakterisering dicht in de buurt komt van wat de overgang van Oud- op Nieuwjaar te zien en vooral te horen geeft. Dat is inderdaad niet allemaal even fraai. We hoeven de dagbladen op elke tweede januari maar op na te slaan.
Vroeger werd er ook veel lawaai gemaakt. In de dorpen niet minder dan in de steden. Maar dan werden meestal geweren afgeschoten. Dat schieten was aan het eind van de 18de eeuw streng verboden. In het Oud-Archief  Zevenaar bevindt zich een afkondiging van de Kreiseinnehmer  Samuel Ernst Dietrich Bötticher, gedateerd 27 december 1790. Daarin brengt hij de bevolking in herinnering, dat het schieten met Oud en  Nieuw in steden en dorpen niet is toegestaan. "Wie betrapt wordt krijgt vijftig rijksdaalders boete´’ schrijft hij. "De overtreder zal naar Wezel op de Citadel worden gebracht. Degene die mij kan vertellen wie zich tijdens Oud en Nieuw te buiten gaat aan het schieten, ontvangt daarvoor een Kleefse rijksdaalder als beloning, aldus Bötticher (OAZ 1402). In 1812 was er nogmaals een verbod om op Oudejaarsavond en Nieuwjaarsdag te schieten (A Fahne IV Band 181).
Aan het begin van deze eeuw bekommerde het burgerlijke bestuur zich niet meer om het nieuwjaarsschietend.
Volgens de oude gebruiken begon men de avond voor het nieuwe jaar met de donderbus schieten. Daarvoor gebruikte men 1 literbussen, maar ook 40 liter melkbussen, waarin carbidgassen tot ontploffing werden gebracht. Het werken met melkbussen was erg gevaarlijk. Je kon ze vergelijken met een klein kanon.
Het rommelpot gebruik (foekepot) is geheel uit de mode. Het betrof een rondgang van de schooljeugd op oudejaarsavond, waarbij kinderen vermomt en verkleed, geld inzamelden.
Wij laten nu een verhaal van een streekgenoot (J.Jansen) volgen uit de jaren rond 1920.

Tegen acht uur, op oudejaarsavond, kwamen de boeren en arbeiders bij elkaar om koffie te drinken en een kaartje te leggen.
Intussen waren de vrouwen in de keuken druk bezig met het bakken van balkenbrij,
oliebollen en het braden van metworst. Onder het kaarten kwam de fles op tafel. De jeugd stapte liever naar buiten om te schieten en schiep er behagen in allerlei voorwerpen die zij konden bemachtigen te verplaatsen. Het liefst naar een plein, een stuk land of een ander centraal gelegen punt. "Sleppe" noemde men deze sport.
Tegen twaalf uur hield het mansvolk op met kaarten, men proostte op het nieuwe jaar en dan toog iedereen naar buiten. Daar hoorde men het toeteren van stoomboten, het luiden van de klokken, het slaan met de potdeksels, hoornsignalen en al wat zo meer de overgang van Oud naar Nieuw tot ver in de nacht pleegde te begeleiden. Vuurwerk kende men vroeger niet, dus zat men al vlug weer binnen, waar de tafel klaar stond met worst, kaas en oliebollen. Tegen enen ging men de buurt in om nieuwjaar te wensen en hier of daar wat te eten of te drinken. Tijd van slapen gunde men zich nauwelijks. De armen gingen gedurende de maand januari nog langs de huizen met hun wensen voor het nieuwe jaar. Een bijkomstigheid, maar zeer belangrijk, was de komst van de winkelier en de ambachtsman met hun jaarlijkse rekening
Op nieuwjaarsdag worden in sommige café 's "de luifels schoongemaakt" d.w.z. de ingeworpen fooien van het afgelopen jaar worden met de vaste bezoekers in drank omgezet.

De knechten die bij de boeren in dienstbetrekking waren, kregen met Driekoningen een nieuwe hoed. Een oud versje herinnert nog aan dit Liemerse volksgebruik.
             "Driekunningen, driekunningen.
              gif mien 'n nijen hoed,
              den olde is vesletten ,
              mien vader mag het niet wetten,
              piep zei de muus in 't veurhuus".
Driekoningen was vroeger een verplichte zondag waarop de kasteleins meestal voor muziek en dansen zorgden. In veel buurtschappen kon men als Driekoningen verklede groepjes met een ster op de stok tegenkomen, die al zingend langs de huizen gingen collecteren.
In sommige katholieke parochies is het de gewoonte dat kinderen langs de huizen trekken om geld voor de missie op te halen.
 
Vastenavond, of zoals men zei: "Vastelaovond", heeft zich in onze streken de eeuwen door kunnen handhaven. Nog lang leefden er onder het gewone volk gebruiken die teruggingen op de middeleeuwse vastenviering. De foekepot en allerlei vastenavondliedjes bleven tot in deze eeuw bij het volk en de kinderen in gebruik. De vastenavondgekken, gemaskerd en toegetakeld, die des avonds met veel rumoer door de buurt trokken en kinderen en vrouwen de schrik op het lijf joegen, behoren nu tot de verleden tijd.
De oorspronkelijke foekepot werd vervaardigd uit een Keuls potje, waarover een varkensblaas werd gespannen. Door de blaas werd een rietje gestoken en daarna werd, als alles droog was, het rietje op en neer bewogen. Wanneer het rietje vochtig werd gemaakt, was het geluid doordringender.
Men trok rond, soms in groepjes van vier of vijf, langs de huizen om worst en geld op te halen.
De mensen werden dan onthaald op de snorkende muziek, waarbij in koor werd gezongen:
                                         "Foekepotteri-j geef mien 'n cent,
                                           dan gao 'k veurbi-j, etc."
's Avonds was er dan nog een eet- en dansfestijn. Ouderwetse mensen kookten met vastenavond steevast stampot van snijbonen met spek.
Met vastenavond kwam destijds de knecht van de molenaar met een vioolspeler bij zijn klanten langs. Er werd een deuntje gespeeld, waarbij de knecht danste met de meisjes. Hij kreeg als een beloning meestal een borrel en een fooi en ging dan verder" (Tot zover J. Jansen)
Deze gewoonte was nog een gebruik uit vroeger tijd. Martinus van der Grinten, molenaar op de Buitenmolen te Zevenaar, kreeg op 11 november 1791 een verbod opgelegd om zijn knecht op vastenavond rondgangen te laten maken. De knecht trachtte dan, verborgen achter een masker, bij burgers spijs en drank of geld voor zijn drinkgelag af te dwingen. (zie OAZ 1404).
Vroeger werd vastenavond overal gevierd met danspartijen. De pastoors maakten daaraan een einde door op die tijd een Missie of veertigurengebed te houden. Kennelijk waren er veel wanordelijkheden voorgevallen. Veel waarschuwingen werden toen gegeven om vooral te letten op de lieden van buitenaf. Kreiseinnehmer Bötticher waarschuwde op 5 februari 1789 de bevolking dat er vermomde kerels onder de schijn van "Vasten-Avond-Gekken" in de Liemers rondzwierven, van wie niet veel goeds viel te verwachten. Hij verzocht een ieder om deze lieden aan te geven ter voorkoming van dieverij en brandstichting. (OAZ 1398).
Volgens de notulen van Burgemeester en Wethouders te Zevenaar te Zevenaar verzochten de tappers in 1846 verlenging van de openingstijd op maandag en dinsdag, 15 en 16 februari, tot elf uur 's avonds, vanwege de carnavalsmuziek.
Nog tot in de 20ste eeuw kwamen er mensen uit Groessen, met muziek en foekepot tijdens de vastenavond rondgangen maken in de buurtschap bij Ooij.
Nadat de Liemerse bevolking in 1950 weer voor het eerst, na de oorlog, kon kennismaken met een uitbundige carnavalsoptocht te Elten, kwam er ter navolging daarvan in veel plaatsen het initiatief tot het oprichten van een eigen carnavalsvereniging.
Al op 21 februari 1954 organiseerde de fanfare Crescendo te Ooij in het schuttersgebouw
E .M. M. een balavond in carnavalssfeer. In het najaar van 1959 namen de besturen van de fanfare Crescendo en de schutterij E.M.M. het initiatief tot het gezamenlijk houden van een carnavalsbal in het schuttersgebouw. Op 13 februari 1960 is het carnaval van Ooij van de grond gekomen onder de naam "De Toetenburgers" ( Carnavalsvereniging De Toetenburgers).

Barbaarse vermaken zoals ganstrekken, katknuppelen en hanenslaan behoren gelukkig tot het verleden. Dat ganstrekken gebeurde op vastenavond. Daarbij poogden ruiters in draf een met de kop naar beneden hangende gans, waarvan de hals met zeep of vet was besmeerd, van een touw te trekken.
Bij het katknuppelen gooide men een knuppeltje naar een opgehangen ton waarin een kat gevangen zat tot de bodem er uitvloog en het arme beest, als het niet dood was, razend van angst vluchtte.
Het hanenslaan, dat in de Liemers op vastenavond werd beoefend, behoorde oorspronkelijk tot de vermaken van het oogstfeest. Het dier werd half in de grond gegraven, met de kop er boven. Dan sloegen de geblinddoekte jongens en meisjes. zolang met de stok naar het beest, tot hij dood was. Wie het beest de laatste slag toebracht, was hanenkoning of hanenbruid.
Het tegenwoordige vogelknuppelend met een houten vogel tijdens het schuttersfeest is nog een restant van de vrede vermaken uit een ver verleden.
Eind achttiende eeuw vond de Kleefs regering, dat de barbaarse gebruiken afgeschaft diende te worden. Op 30 januari 1791 werd deze vermaning herhaald en aan een iedereen bekend gemaakt.
"Also volgens Konings Ordre het Gänse en Hanentrekken beij Gefängnis Straef verboden is" (OAZ 1404).
Blijkbaar waren de mensen in het verleden heel wat minder gevoelig voor het lijden van een stom dier dan tegenwoordig.
In het begin van de lente komt Pasen. De laatste week voor het feest is de Goede Week. Elke dag van die week heeft zijn eigen naam.
Palmzondag opent de rij. Nog heden ten dage ziet men kinderen lopen met broodhaantjes versierd met palmtakjes.
Met Pasen trok men altijd iets nieuws aan, al zouden het bij de armen ook maar een paar nieuwe klompen zijn. Nog spreekt men van "paasbest" (Volksgeloof en Volksleven).
De winterjassen gingen in de kast om pas met Allerheiligen weer te voorschijn gehaald te worden.
Met Pasen eet men eieren, vaak met krentenbrood erbij. Enkele mensen waren er bekend om, dat ze veel eieren konden verorberen. Vooraf zochten de kinderen in en om het huis eieren, dat moeder daar verborgen had, maar die volgens haar zeggen door de paashaas daar gelegd waren. Tegen het einde van de vasten slepen de jongens handkarren vol snoeisel en ander houtafval naar buiten op het land om er paasvuren van te stoken.
In Ooij gingen groot en klein daar allerlei liederen zingend omheen staan. Men nam "paasbrandjes", aangebrande stokjes, mee om deze in het rieten dak van de woning te steken als bescherming tegen brand en blikseminslag. De koster deed in de Goede Week zijn rondgangen om eieren en geld in te zamelen.
Vanuit de Kapucijnenkerk gingen op Goede Vrijdag en Paaszaterdag de Babberichse misdienaars met de ratel en een grote mand het dorp rond om eieren voor de paters en broeders in te zamelen. Zij zongen daarbij: 
                      Een ei is geen ei,
                      Twee ei is een half
                      Drie is een ei
                      Vier ei is een paasei.
Op de eerste paasdag, na het plechtige lof werden de eieren met de kloostergemeenschap en de misdienaars verorberd.
Bij de katholieken was het de gewoonte, terwijl de huisgenoten op hun knieën bidden, de oudste huisgenoot met wijwater en palmtakje het huis besprenkelde om de zegen Gods deelachtig te verkrijgen.
Wegens te veel kaalslag in de bossen, ontstaan door gebrek aan brandstof tijdens de oorlogen, werd in 1798 het stoken van paasvuren helemaal verboden. Dat was nog om andere redenen:
jongens en meisjes dansten in een kring om de vuren en sprongen over de vlammen, zodat het wel eens voorkwam, dat de kleren van deze of gene vlam vatten of nog erger. De politie kreeg opdracht het aansteken van de vuren te voorkomen en de namen te noteren van allen die erbij aanwezig waren. (Na Honderdvijftig Jaar).

Op de laatste aprildag eindigde vroeger de huur van landerijen, huizen en dienstpersoneel. Eeuwenlang vierde men de eerste meidag als feest: men koos dan een meikoningin. Van Zevenaar was bekend, dat op de Markt een boom stond, die men onder klokglui had geplant. In mei werden daar kaarsen in geplaatst, waarna jongens en meisjes, het hoofd met bloemen omkranst, zingend er omheen dansten.
Het vee werd op meidag in de wei gedreven.

Na Pasen was de tijd voor ondertrouw en trouwen.
Bij het in ondertrouw gaan hield men zekere gewoonten in ere.
Een afgewezen vrijer had vaak bovendien de spot.
Het verlaten meisje werd door de jongens een pop gebracht die meestal hoog in de boom, op de nok van het huis of op een paal werd vastgemaakt.
Op de dag van "het tweede gebod" kwamen de jongelingen naar het huis van de bruid om te knallen met geweren en pistolen. Men noemde dat "bokseschieten". Deze gewoonte is een oud gebruik. In het Oud Archief Zevenaar berust een resolutie, waarin geschreven staat het schieten bij het zogenaamde "boxenbier" verboden wordt. Tegenwoordig komt dit gebruik weer voor en gebruik men traditioneel carbidbussen of vuurwerkknallers.
In Ooij is hier en daar gebruikelijk, dat men met zoveel mogelijk lege flessen optrekt naar het huis van het meisje. Daar worden de flessen op de stoep stuk gegooid, totdat de deur geopend wordt en er drank wordt aangeboden.
Het huis waar de bruiloft wordt gehouden, wordt met meien en roosjes versierd en er komt een meiboom te staan. Wordt men als buurt niet op een bruiloft genodigd, dan spekt men van een "guste brulleft". Als reactie kon men vroeger verwachten, dat de wegversiering bestond uit kaf en stro.


Kransen
Volgens Van der Ven werd in Huissen op Sint Jan 1923 nog maar één enkele St. Janstak opgehangen. Maar in 1924 was het aantal St. Janstrossen alweer meer dan een half dozijn.
Van officiële zijde werden bijgelovige praktijken uiteraard bestreden.Zo werd in de dekenale vergaderingen van het bisdom Mechelen in 1612 en 1617 als bijgeloof beschouwd: het gebruik van het Sint-Janscruyt, waaraan een speciale kracht werd toegeschreven als voorbehoedmiddelen tegen ongelukken van de mensen en tegen afbranden van huizen; in 1612 staat er "gras te snijden op de vooravond van St. Jan. In "Den Catholycken Pedagoge of Christelycke Onderwyser in den Catechismus", in 1690 te Antwerpen uitgegeven, wordt als bijgeloof bestempeld "Sint Janskruyt ghepluckt voor den Sonne-opgangh te ghebruycken teghen den Blixem."
De traditie om aan de vooravond van St. Jan kransen boven de voordeur te hangen, is al eeuwen oud. Daaronder wordt gegeten, gedronken en gedanst. Dit oude vruchtbaarheidssymbool leidde tor seksuele uitspattingen, waarom de sintjanskronen werden verboden in 1548 in Nijmegen, in 1603 in Grave.
In Stokkum (Bergh) werden in 1924 en in Babberich 1939 aan veel huizen nog Sint Janskronen opgehangen boven de voordeur. Bij oude huizen herinnert soms een roestig spijkertje boven de voordeur aan de oude Sint Jansfolklore.
De Sint Janstros zou beschermen tegen  onheil, ziekte en brand. daarom wierp men in sommige Betuwse dorpen het verdorde St. Janstros later tussen het hooi tijdens de hooioogst. Ze bleef daar tot het volgende jaar.
In Huissen bestond trouwens een heel bijzondere Sint Jansfolklore bij de plaatselijke schutterijen. Deze leverden het Midzomder- of Sint Jansgevecht, een quasi-oorlogje, rond het Sint Jansvuur.
Omstreeks 1950 is het verdwenen, daarna kwam een vermoedelijk dat al deze gebruiken ten dode zijn opgeschreven. Veel romantiek en poëzie gaan daardoor verloren, zelfs de kennis er van en de herinnering
In de avond van de vigilie van Sint Jan (23 juni) verzamelden de huismoeders of hun grote dochters enige kruiden en bloemen. Hiervoor kwam in aanmerking: Serum purpúreum, Sedum acre (muurpeper), Hypericum perforatum (St. Janskruid) en de ouderwetse boerenroos.
Deze kruiden en bloemen werden verwerkt in een krans, uit een wee of wilgentak werd een beugel gevormd. De diameter bedroeg zo ongeveer 25 centimeter. Daaromheen werden de bovengenoemde kruiden tot  een krans gewonden. In elke boerentuin waren deze vroeger te vinden. Alleen het Sint Janskruid of  Hypericum (Hertshooifamilie) groeit in veld en bos en is herkenbaar aan haar bladeren en bloemblaren met olieklieren
en heldergele bloemen.
Vanwege de gaatjes in de bladeren, die er door de duivel ingeprikt zouden zijn, heette de plant ook "Jaag-den-Duivel" en werd zij gebruik tegen heksen en toverij en tevens  tegen blikseminslag. Folklorist Isidoor Teirlinck zei: "Geen kwaad, geen Duivel, Heks of Helsch gedroch kon in een huis waar St. Janskruid aan de zolderbalk hing, of kruisgewijs voor het venster werd gestoken."
Notenbladeren werden ook in de krans gebruikt. Dat hangt misschien samen met het feit, dat de bliksem zelden in een notenboom slaat. In "die  Evangeliën van den Spinrocken" uit 1662 staat: "Wil een vrou, die haer man haer hartelick minne, die legge in synen slincken schoen een blad van een noteboom, gheraept op St. Jansavondt totdat men noen luijdt, en hy sal se wonderlyck lief hebben".
De walnoot gold als symbool van vruchtbaarheid.
In de late zomerschemering werd deze notenkrans boven de voordeur opgehangen en bleef daar tot weer en wind hem had vernietigd. Maar weken, soms maanden lang behield hij tenminste een deel van zijn frisheid. De Sedum groeide en bloeide als teken van levenskracht door. Denk maar eens aan Sedum tectorum, dat vroeger op de lage daken van de boerenhuizen en huisbakovens aantrof. Juist daarom werden voor dit doel gebruikt. (Zie ook op het dak op de Pelgrimstichting te Zevenaar).
Noord-Limburg had haar eigen typisch St-Jansgebruik. Wie daar de eerste bloeiende roggenaar vond, nam deze mee ter kerke. Dan stak hij ze in het sleutelgat van de kerkdeur. Daar trof ze op een goede morgen de koster de aar aan. Vanaf die dag tot aan Sint Jan luidde hij het Angelus.

Op Sint Maarten (11 november) ontsteken de kinderen in Ooij en Oud-Zevenaar kaarsjes aan. die in een uitgeholde suikerbiet of pompoen in een optocht wordt meegedragen naar een vuurwerk, waar St. Maarten te paard bij aanwezig is.
In buurtschappen trekken kinderen langs de huizen om geld en versnapering op te halen en daarbij zingende:           
                                       "Het is Sinte Marten,
                                        de kalveren dragen starten
                                       de koeien hebben horens,
                                       de kerken hebben torens".

Sint Nicolaas kan men waarlijk de nationale heilige noemen; zijn naamdag wordt ver voor 6 december in ere gehouden en door vele cadeaus en snoepgoed worden jong en oud verwend.

Het kerstfeest is met tal van verhalen omgeven. Met kerstmis moeten de wagens, de ploeg en ander akkergereedschap binnen zijn. "Jan met de hondjes rijdt dan" zeiden de oudere mensen in Ooij.
De eerste kerstdag werd in huiselijke kring doorgebracht. Behalve voor de kerkgang,zag men niemand op straat. Op de weg van en naar de kerk wenste men elkaar een zalig kerstmis toe.
Alles was verder in vrede en rust. De tweede kerstdag en de volgende zondagen tot Driekoningen gingen de moeders met de kinderen naar de kerk om het kerststalletje te bekijken en een cent in de knikengel te werpen.
Wij hebben het jaar doorgelopen met de feestdagen die men in ere hield. De knallers, direct na kerstmis, verkondigen dat er weer een nieuw jaar nadert.

 


                           

.