Zevenjarige Oorlog
De Zevenjarige Oorlog 1756-1763
Theo J.G. Goossen, Zevenaar
Inleiding.
Zegt u eens eerlijk: hebt u ooit van de Zevenjarige Oorlog gehoord en weet u welke landen tot de strijdende partijen hoorden? Nee? Geen schande! Immers in onze vaderlandse geschiedenisboeken vindt men weinig vermeld over deze oorlog, kennelijk omdat onze Republiek der Nederlanden er niet actief aan deelnam. Deze neutraliteit opende echter wel de gelegenheid voor een winstgevende smokkelhandel, van oudsher een nationale specialiteit.
Toch was deze oorlog van immens belang, omdat zij van grote invloed op de latere Europese geschiedenis is geweest. FrankZerijk, Oostenrijk, Rusland, Zweden, Saksen en Beieren stonden tegenover Pruisen, Engeland en Hannover. Het laatste drietal vormde een leger, de Duitse Rijksarmee geheten. Het Ambt Lijmers viel toen onder Pruisisch bestuur en werd daardoor bij de oorlogshandelingen betrokken.
Het ambt Lijmers werd deelgenoot aan de oorlog
Het was een vreemde oorlog; men kende geen vaste fronten. De legers stonden op korte afstand tegenover elkaar. Aan de kleur van de uniformen kon men de verschillende troepen onderscheiden.
Jonge mannen uit de Lijmerse enclaves vluchtten in het begin van de Zevenjarige oorlog vaak de grens over naar de Republiek (Gelre en Holland) om zich te onttrekken aan de Pruisische dienstplicht. Ook waren er potentiële dienstplichtigen, die zich ongeschikt voor het uitoefenen van de dienstplicht maakten door hun duimen af te (laten) houwen, waardoor zij geen geweren meer konden hanteren. De Pruisische koning legde fikse straffen op aan dergelijke deserteurs. Hun taak om de vesting Wesel te verdedigen was immers zeer belangrijk.
In februari 1757 trok het Franse leger de Rijn over en rukte verder op tot aan de rivier de Weser. Vele steden werden bezet evenals de vesting Wesel. Daarheen moesten de omliggende steden en ook het platteland stro, hooi, haver en proviand leveren.
Ook Zevenaar, Huissen en het platteland van de Lijmers werden betrokken bij de leveranties en de dienstverleningen. Dus nog geen half jaar na het begin van de oorlog ging de Lijmerse bevolking al gebukt onder de gevolgen ervan. Men werd gedwongen grote hoeveelheden aardappelen, boter, erwten, koren en wortelen naar de vesting Wesel te brengen ten behoeve van het Franse leger.
In december 1757 werden er vanwege de winterse kou grote hoeveelheden hooi en stro gevorderd. Omdat Wehl en het Ambt Lijmers in de ogen van de Franse bezetters niet genoeg hadden geleverd, werd er gedreigd met plundering en brandstichting. Wie dus de kans schoon zag vluchtte naar het aangrenzende Gelre.
De rekening gepresenteerd.
Ondertussen werden verschillende stadsbesturen geconfronteerd met allerlei extra rekeningen. De vermelde geldbedragen maken vandaag de dag op ons weinig indruk, maar er mag vanuit gegaan worden, dat het forse bedragen waren.
Bij de Stad Zevenaar werd op 10 april 1757 een rekening ingediend “voor wittebrood geleverd aan een Franse officier 6 stuivers”. Op 17 mei 1757 betaalde schepen Vermeer 3 Rdlr. en 12 st. aan J.D.H. Uhlenbruck “voor het leveren van twee dozijn wollen mutsen ten behoeve van het Franse hospitaal te Wesel”
Naar aanleiding van een schrijven, gedateerd 11 november 1757, konden twee leden van het Zevenaarse stadsbestuur hun opwachting maken in Wesel om te overleggen hoe voor de Franse troepen winterkwartieren geregeld konden worden. Als afgevaardigden van de Magistraat gingen Burgemeester Becker met Schepen van der Sande op 13 november op reis. De hele missie duurde 4 dagen. De stad kreeg de volgende (declaratie)rekening gepresenteerd: Burgemeester Becker claimde voor zichzelf(!) 4 Dhlr. Voor vervoer met wagen en paarden: 6 Dhlr. Verteringen gedurende die 4 dagen en het smeren van de wagen: 4 Dhlr. en 10 st. Alles samen: 14 Dhlr. en 10 st.
Op 22 juli 1757 trok een Frans militair commando Wehl binnen, gebruikte in de herbergen grote hoeveelheden jenever en voedsel, molesteerde inwoners en vertrok vervolgens weer naar het front met medeneming van een zestal karren en 25 paarden.
Regelmatig werden er grondwerkers uit de Lijmers naar Wesel gezonden voor de uitbreiding van de vesting. Oud-Zevenaar had alleen al 32 mannelijke inwoners, die als “geniesoldaten” opgeroepen konden worden, als reserve dienstplichtigen. Bejaarden, zieken, lammen en weduwen waren uitgesloten om diensten aan de legers te verrichten. De Stad Zevenaar werd verplicht tot het leveren van meerdere rekruten voor de artillerie. Deze verplichting kon afgekocht worden met een zekere geldsom, die over de inwoners van de stad werd omgeslagen.
Bij de volkstelling op 14 mei 1758 werden er voor inkwartiering 22 grote huizen, 81 middelgrote huizen en 152 paardenstallingen in de Lijmers geregistreerd.
Tijdelijke wisseling van de wacht.
In november 1757 ontmoetten de Franse legers en de legers van de Pruisische koning elkaar bij Rossbach (in de buurt van Keulen). Ondanks een duidelijke numerieke meerderheid leden de Fransen een onverwachte, verpletterende nederlaag. Hertog Ferdinand van Braunschweig, bondgenoot van de Pruisische koning, zette de achtervolging van de Franse troepen in, aanvankelijk tot de rivier de Rijn. Op 2 januari 1758 sloegen Pruisische pioniers beneden(?) Lobith bij Bimmen een brug van 30 pontons over de rivier, waardoor de troepen op konden rukken naar Krefeld. Daar vond in de zomer van 1758 een grote veldslag plaats, die door de Pruisen werd gewonnen. Daarmee was de naam van Frederik de Grote en van Pruisen in de Europese politiek definitief gevestigd.
Hoewel de bevrijding vanaf nu kon beginnen ging dat zeker niet zonder slag of stoot. Op 5 augustus vonden in de nabijheid van Emmerich bij de plaatsen Haffen en Mehr nog felle gevechten plaats. (Aardige bijzonderheid: tijdens de 100-jarige herdenking van deze slag bij Mehr is op het slagveld een monument opgericht met daarop de tekst: “Deutschlands tafern Kriegern, welche hier unter dem General von Imhof am 5.August 1758 die Franzosen schlugen. Errichtet am 5. August 1858 durch die Bewohner von Haffen und Mehr”.)
Onderweg op de vlucht naar de vesting Wesel lieten de verslagen Fransen kanonnen, wagens, munitie en honderden gevangenen achter. Bovendien nog eens 2000 musketten.
Maar in het voorjaar van 1759 is de situatie weer heel anders. Omdat ondersteunende hulp van de Engelse bondgenoten te lang uitbleef moest de Hertog von Braunschweig zich toch weer terugtrekken over de Rijn. De Fransen wisten hun legers te versterken met 80.000 man. Bijgevolg moesten op 9 mei 1759 vanuit Emmerich opnieuw enorme hoeveelheden levensmiddelen zoals bier brood, vlees, vis en groenten bij de legerplaats in Kalkar afgeleverd worden. De bewoners van de Lijmers werden opnieuw gedwongen stro, haver en hooi af te staan. De weinige boeren, die nog paarden hadden, kregen de verplichting in Wesel aan de versterkingen te komen werken.
Omdat men al door alle voorraden heen was, moesten de inwoners van Wehl grote sommen geld afstaan om aan de Franse eisen tegemoet te komen. Toen in juni 1759 Fransgezinde ambtenaren arriveerden om onwillige inwoners tot betaling te dwingen, stelden de Wehlenaren zich zo vijandig op, dat de beambten zich gedwongen zagen in herberg de Zwaan een veilig heenkomen te zoeken.
Tot overmaat van ramp bleef de oorlogsellende voor de Lijmerse bevolking niet beperkt tot gedwongen financiering en leveranties. Besmettelijke ziekten zoals dysenterie(rode loop) en de pest kwamen zeer veel voor. Alleen al in 1758 maakte de dysenterie in Lobith 35, in Duiven 12 en in Zevenaar 10 dodelijke slachtoffers.
Ook verarmde de Lijmers steeds meer door inkwartieringen, waarvoor geen vergoedingen werden betaald, en aanhoudende vorderingen aan foerage en arbeidsprestaties. Een Franse generaal van het Camefortsche korps verlangde op 25 oktober 1760 voor 23 man van het Jagerskorps, “per man 2 pond brood, een pond vlees, 1 kan bier en 5 kannen brandewijn”. Bovendien voor twee officieren extra: “wijn, wittebrood, evenals paarden met boeren erbij”. Begrijpelijk dat veel mensen uit de Lijmers wegvluchtten naar Gelre.
Einde van de Zevenjarige oorlog.
In december 1762 werden de wapenen gestrekt en verlieten de vreemde troepen Duitse bodem. Op 15 februari 1763 werd de Vrede van Hubertusburg gesloten.
Maar na de oorlog was de ellende nog niet voorbij. Over de jaren 1765-1767 werd een extra huisbelasting geheven ter delging van de schulden, die door de oorlog waren ontstaan. Pruisen was door de oorlog namelijk uitgeput met ontstellende armoede als gevolg. Bovendien had het een half miljoen, 10% van de bevolking, aan soldaten en burgers verloren. Om de achterstand op te heffen, bevorderde Frederik de Grote landbouw, nijverheid, justitie en bestuur. Hoewel de machtspositie van Pruisen in Europa voor lange tijd was verzekerd, had de gewone man in de Kleefse enclaves daar weinig aan.
Door een koninklijk besluit werd op 13 maart 1763 en dankfeest ter gelegenheid van de vrede aangekondigd. Ook in de Lijmers werd dit feest met groot vertoon gevierd. De Magistraat van de Stad Zevenaar “kocht bij Christianus Pelgrom 16 liter rode wijn, die op het raadhuis afgeleverd moest worden”. Bij het lossen van de vreugdeschoten uit een kanon sneuvelden enkele ruiten van het kantoor van de ontvanger!
Tevens werden bij koninklijk besluit van 19 maart 1763 “aan alle burgers de schietgeweren weer teruggegeven, die bij aanvang van de oorlog in beslag waren genomen”.
Het leven kon zijn gewone loop weer nemen en de gilden en schutterijen mochten weer feestvieren. Dijkgraaf Vermeer maakte zich in 1763 al zorgen om excessen en stelde dat “van hogerhand zware straffen opgelegd zouden worden wanneer het verbod tot schieten bij bruiloften en gansrijden genegeerd werd”. Bovendien: “Omdat door dit schieten dikwijls veel ongelukken gebeuren en de jongeren zeer baldadig worden, dient deze sport aan banden gelegd te worden”. Derhalve verzocht hij de besturen van de schutterijen om “alles naar goed gebruik te herstellen en het nodeloos schieten te verbieden”.
In 1764 en 1765 werden de mannen uit de Lijmers verplicht te werk gesteld om de vesting Wesel, die tijdens de oorlog met zoveel bloed en zweet was opgericht, nu weer te slechten.
Bronnen
Emmericher Geschichten, Willi Huybers.
Annalen der Stadt Emmerich, Andreas Dederich, 1971 Rheinland- Verlag GmbH, Düsseldorf.
Het Pruisisch overkwartie vnaf 1715.
Geschiedenis van Wehl Archief Zevenaar nrs. 50, 1228, 1403, 440, 456, 137, 98, 1437, 1438, 225, 655, 1146-1147, 1080, 1417, 1423, 137.